ECLI:NL:RVS:2025:268
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake de afwijzing van een verblijfsvergunning asiel voor een vreemdeling
Op 27 januari 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit hoger beroep volgde op een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 26 maart 2024, waarin de rechtbank het beroep van een vreemdeling gegrond verklaarde en de staatssecretaris opdroeg een nieuw besluit te nemen op de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris had op 28 februari 2024 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen, wat leidde tot het beroep bij de rechtbank.
In de uitspraak van de Raad van State werd overwogen dat uit eerdere rechtspraak blijkt dat vreemdelingen die in een westers land hebben verbleven, niet automatisch een reëel risico op ernstige schade lopen bij terugkeer naar Afghanistan. De minister van Asiel en Migratie betoogde dat er geen noodzaak was voor nader onderzoek naar de risico's voor deze groep vreemdelingen, en de Raad van State oordeelde dat deze grief slaagde.
De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Soffers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier, en werd openbaar uitgesproken op 27 januari 2025.