202406234/1/A2.
Datum uitspraak: 11 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank OostBrabant van 30 augustus 2024 in zaak nr. 23/2869 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen (nu en hierna: de Dienst Toeslagen).
Procesverloop
Bij besluit van 6 mei 2023 heeft de Dienst Toeslagen de huurtoeslag voor [appellante] over 2021 vastgesteld op nihil en € 3.855,00 aan ontvangen voorschotten huurtoeslag over 2021 inclusief rente van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 25 september 2023 heeft de Dienst Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, de terugvordering van rente laten vervallen en de terugvordering aangepast naar € 3.729,00.
Bij uitspraak van 30 augustus 2024 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Dienst Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 mei 2025, waar [appellante], vergezeld door [persoon], en de Dienst Toeslagen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] heeft over 2021 € 3.729,00 aan voorschotten huurtoeslag ontvangen, gebaseerd op een geschat jaarinkomen van € 15.043,00. De Dienst Toeslagen heeft vervolgens een melding uit de Basisregistratie Inkomen (hierna: BRI) gekregen dat [appellante] over 2021 een rendementsgrondslag had van € 31.398,00, wat net boven de voor haar voor de huurtoeslag geldende vermogensgrens van € 31.340,00 is. [appellante] stelt dat een medewerker van de Dienst Toeslagen haar heeft verteld dat zij safe zat voor de huurtoeslag over 2021. [appellante] vindt verder dat er in haar geval bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de Dienst Toeslagen had moeten afzien van de terugvordering of deze had moeten matigen.
2. De rechtbank heeft over het beroep van [appellante] op het vertrouwensbeginsel - samengevat weergegeven - overwogen dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de genoemde medewerker van de Dienst Toeslagen een uitlating of gedraging heeft gedaan die kan worden gekwalificeerd als een toezegging waaraan zij het vertrouwen kon ontlenen dat zij onder de vermogensgrens zat en recht had op huurtoeslag over het jaar 2021. Bij dit oordeel heeft de rechtbank de belnotitie van 18 mei 2022 betrokken, de overige gedingstukken, waaronder een verslag van een telefonisch contact met de medewerker over het bezwaar van [appellante], en het verhandelde ter zitting. Verder heeft de rechtbank erop gewezen dat er in mei 2022 nog geen definitieve gegevens waren over het berekeningsjaar 2021. Voor het oordeel dat het gesprek met de medewerker in de gedingstukken anders wordt weergegeven, heeft de rechtbank geen grond gezien. De rechtbank heeft daarbij opgemerkt dat zij niet uitsluit dat [appellante] tijdens het gesprek een andere perceptie heeft gehad dan de medewerker, van de voor het recht op huurtoeslag relevante gegevens.
De rechtbank heeft verder - samengevat weergegeven - onder verwijzing naar het Verzamelbesluit Toeslagen en de uitspraak van de Afdeling van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1628, de Dienst Toeslagen gevolgd in het standpunt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden en aanvullende omstandigheden om af te zien van terugvordering of deze te matigen. Over de stellingen van [appellante] dat zij ernstig ziek was toen deze kwestie speelde en dat zij de terugvordering niet kan betalen, heeft de rechtbank in dat verband overwogen dat zij niet heeft onderbouwd waarom de Dienst Toeslagen om deze reden de ten onrechte ontvangen huurtoeslag niet (volledig) zou mogen terugvorderen en heeft daarbij gewezen op de mogelijkheid van een (persoonlijke) betalingsregeling. Beoordeling
3. De gronden die [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellante] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 6.1 en 6.2, 7.1 tot en met 7.4, 7.7 en 7.8 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling voegt daaraan nog toe dat zij begrijpt dat [appellante] het moeilijk heeft met de terugvordering. Zij wijst erop dat de Dienst Toeslagen in de schriftelijke uiteenzetting heeft opgemerkt dat bij een persoonlijke betalingsregeling rekening kan worden gehouden met de financiële omstandigheden van [appellante] en dat, als er geen betalingscapaciteit is, er niet actief zal worden ingevorderd en slechts zal worden verrekend met eventuele teruggaven inkomstenbelasting en andere toeslagen. De gronden slagen niet.
Conclusie
4. Het beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
5. De Dienst Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Van Ravels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Vink
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2025
154-1159