ECLI:NL:RVS:2025:2615

Raad van State

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
11 juni 2025
Zaaknummer
202302345/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen instemming saneringsplan voor ernstige bodemverontreiniging in ’s-Gravenzande

Op 11 juni 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin [appellant] beroep had ingesteld tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland. Dit college had op 19 april 2021 ingestemd met een saneringsplan voor de locatie Nieuwe Vaart 11 in ’s-Gravenzande, waar sprake was van ernstige bodemverontreiniging. Het saneringsplan voorzag in het aanbrengen van een 1 meter dikke leeflaag om de risico's van de verontreiniging te mitigeren. [appellant], die in de nabijheid woont, betwistte de adequaatheid van het saneringsplan en vreesde dat verontreinigd hemelwater zijn tuin zou bereiken. Hij verzocht het college om het besluit tot instemming met het saneringsplan in te trekken, maar dit verzoek werd afgewezen. Het college stelde dat het saneringsplan voldeed aan de eisen van de Wet bodembescherming (Wbb).

De Afdeling heeft de zaak op 13 maart 2025 ter zitting behandeld, waar [appellant] werd bijgestaan door mr. M.H.C. Peters en dr. W.F.J.P.M. ten Berge. Het college werd vertegenwoordigd door mr. E.N.H.J. Schenk, mr. M.M. de Vries en S.E. van der Linden. De Afdeling oordeelde dat het college niet bevoegd was om het besluit tot instemming met het saneringsplan in te trekken, aangezien de Wbb geen algemene intrekkingsbevoegdheid voorziet voor dergelijke besluiten. Gewijzigde feiten zouden aanleiding kunnen geven tot een nieuw saneringsplan, maar niet tot intrekking van de instemming met het oorspronkelijke plan. Het beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard, en het college hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202302345/1/R1.
Datum uitspraak: 11 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 19 april 2021 heeft het college ingestemd met een saneringsplan voor de locatie Nieuwe Vaart 11 in ’s-Gravenzande.
Bij besluit van 2 mei 2022 heeft het college het verzoek van [appellant] van 18 maart 2022 om het besluit van 19 april 2021 in te trekken, afgewezen.
Bij besluit van 15 februari 2023 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en Ontwikkelingsmaatschappij Het Nieuwe Westland B.V. (hierna: Het Nieuwe Westland) hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 maart 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.H.C. Peters, rechtsbijstandverlener in Apeldoorn en vergezeld door dr. W.F.J.P.M. ten Berge, en het college, vertegenwoordigd door mr. E.N.H.J. Schenk, mr. M.M. de Vries en S.E. van der Linden, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord Het Nieuwe Westland, vertegenwoordigd door [gemachtigde]
Overwegingen
Overgangsrecht Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet, de Invoeringswet Omgevingswet en de Aanvullingswet bodem Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 3.1, eerste lid, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet blijft op gevallen van ernstige verontreiniging als bedoeld in de Wet bodembescherming (hierna: de Wbb) of saneringen als bedoeld in de Wbb het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing, als vóór dat tijdstip een besluit is genomen dat spoedige sanering op grond van artikel 29 in samenhang bezien met artikel 37 van de Wbb noodzakelijk is, dan wel een (deel)saneringsplan als bedoeld in artikel 39 of 40 van de Wbb is ingediend.
Het saneringsplan is ingediend op 7 januari 2021. Dat betekent dat in dit geval het recht, waaronder de Wbb, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Het Nieuwe Westland is eigenaar van het perceel Nieuwe Vaart 11 in ’s-Gravenzande (hierna: het perceel). Zij ontwikkelt hier samen met [bedrijf] in bouwprojecten en Fullhouse het woningbouwproject "KasseNova". Ter plaatse was sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Om de woningbouw op het perceel mogelijk te maken is een saneringsplan opgesteld. Dat voorziet in het aanbrengen van een 1 meter dikke leeflaag. Daar heeft het college mee ingestemd. Het saneringsplan is inmiddels uitgevoerd.
[appellant] woont in de directe nabijheid van de locatie waar de saneringswerkzaamheden zijn uitgevoerd. Hij is van mening dat het uitgevoerde saneringsplan onvoldoende is om de risico’s van de bodemverontreiniging weg te nemen. [appellant] vreest dat alsnog verontreinigd hemelwater vanaf het perceel in de sloot die zijn tuin scheidt van het perceel zal stromen en zo zijn tuin zal verontreinigen. Hij heeft daarom het college verzocht om zijn besluit om in te stemmen met het saneringsplan in te trekken, om zo een verdergaande sanering af te dwingen.
Het college heeft het verzoek van [appellant] afgewezen, omdat het zich op het standpunt stelt dat het saneringsplan voldoet aan de eisen van de Wbb. [appellant] kan zich daarmee niet verenigen.
Het beroep van [appellant]
3.       [appellant] betoogt dat het college ten onrechte zijn verzoek om intrekking van het besluit van 19 april 2021 in stand heeft gelaten. Volgens hem is onvoldoende vast komen te staan dat het saneringsplan de risico’s voor mens, plant of dier voldoende wegneemt. Hij voert daartoe ten eerste aan dat het bestreden besluit van 15 februari 2023 onvoldoende is onderbouwd. Volgens hem volstaat het niet dat het college ter uitvoering van het advies van de bezwaarschriftencommissie heeft verwezen naar het besprokene op de hoorzitting en het gestelde in het verweerschrift in bezwaar.
Ook zou het college zijn inbreng en die van Ten Berge ten onrechte ter zijde hebben geschoven. [appellant] wijst er daarbij op dat zowel hij als Ten Berge milieutechnoloog zijn.
[appellant] stelt daarnaast dat uit informatie die hij op grond van de Wet open overheid heeft gekregen niet blijkt dat er geen risico is op verspreiding.
Tot slot wijst [appellant] op observaties die hij zelf op de verontreinigde locatie heeft gedaan. Volgens hem heeft hij toen gezien dat verontreinigd grondwater via het talud in het oppervlaktewater sijpelt.
Bevoegdheid tot intrekking
4.       De Afdeling ziet zich allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of het college bevoegd was om zijn besluit tot instemming met het saneringsplan in te trekken.
4.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 11 september 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AE7484, onder 2.2, en de uitspraak van 2 mei 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA4150, onder 2.2.1) voorziet de Wbb niet in een algemene bevoegdheid om een onherroepelijk besluit tot instemming met een saneringsplan, zoals bedoeld in artikel 39, tweede lid, van deze wet, in te trekken. Ook anderszins bestaat geen wettelijke intrekkingsbevoegdheid van een dergelijk besluit. Gewijzigde feiten en omstandigheden zouden eventueel aanleiding kunnen geven tot het indienen van een nieuw saneringsplan, maar kunnen niet leiden tot het intrekken van de instemming met het oorspronkelijke plan. Het college heeft het verzoek van [appellant] dus terecht afgewezen. Gelet daarop behoeven de beroepsgronden geen verdere bespreking.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
5.       Het beroep is ongegrond.
6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M. Soffers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L. van Driel Kluit, griffier.
w.g. Soffers
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Driel Kluit
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2025
703-1136