202404649/1/V1.
Datum uitspraak: 6 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 2 juli 2024 in zaak nr. NL23.945 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 24 juni 2021 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag om appellant een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 5 april 2023 heeft de staatssecretaris het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij brief van 20 maart 2024 heeft de staatssecretaris het besluit van 5 april 2023 nader gemotiveerd.
Bij uitspraak van 2 juli 2024 heeft de rechtbank het tegen het besluit van 5 april 2023 door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. C.M.G.M. Raafs, advocaat in Sittard, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. In zijn derde grief betoogt appellant terecht dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om de minister te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft immers geoordeeld dat zij het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toekent. De proceskosten voor de behandeling van het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn komen voor vergoeding in aanmerking als het verzoek leidt tot de vaststelling van een schadevergoeding. De grief slaagt.
2. Wat appellant verder in het hogerberoepschrift aanvoert, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift in zoverre geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.1. Het hoger beroep gaat in zoverre onder meer over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 20 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4631, onder 5 tot en met 6.2, over het beoordelingskader voor een feitelijke gezinsband in nareiszaken, in het bijzonder de beoordeling op twee peilmomenten). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen. 3. Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover de rechtbank heeft nagelaten om de minister te veroordelen tot vergoeding van de bij appellant met de behandeling van het verzoek om schadevergoeding opgekomen proceskosten. De Afdeling bevestigt de uitspraak voor het overige. De minister moet de proceskosten voor de behandeling van het verzoek en het hoger beroep vergoeden. Bij de berekening van de kosten heeft de Afdeling wat betreft de zwaarte van de zaak de wegingsfactor licht (0,5) toegepast.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 2 juli 2024 in zaak nr. NL23.945, voor zover de rechtbank heeft nagelaten om de minister van Asiel en Migratie te veroordelen tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het verzoek om schadevergoeding opgekomen proceskosten;
III. bevestigt die uitspraak voor het overige;
IV. veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het verzoek om schadevergoeding bij de rechtbank en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 907,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de minister van Asiel en Migratie aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 279,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
w.g. Verbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2025
1078