202304657/1/R2 en 202306415/1/R2.
Datum uitspraak: 4 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak, onderscheidenlijk tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), in het geding tussen:
1. Bewonersvereniging De Boemerang, gevestigd in Goirle,
2. [appellant sub 2], wonend in Goirle,
3. [appellante sub 3], gevestigd in Goirle,
4. RDW Vastgoed B.V. en anderen, gevestigd in Amsterdam,
appellanten,
en
1. de raad van de gemeente Goirle,
2. het college van burgemeester en wethouders van Goirle,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 11 juli 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Bakertand" gewijzigd vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben de Bewonersvereniging, [appellant sub 2], [appellante sub 3] en RDW Vastgoed B.V. en anderen beroep ingesteld.
Bij besluit van 8 augustus 2023 heeft het college hogere geluidgrenswaarden vastgesteld voor het bestemmingsplan "Bakertand".
RDW Vastgoed B.V. en anderen hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 2], de raad en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 7 november 2024, waar de Bewonersvereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigde], [appellant sub 2], bijgestaan door [gemachtigde], vergezeld door [gemachtigde], [appellante sub 3], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. W.J. Haeser en mr. M.C.M. Kerkhoffs, beiden advocaat te Amsterdam, vergezeld door [gemachtigde], RDW Vastgoed B.V. en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], vergezeld door [gemachtigde], en de raad en het college, beiden vertegenwoordigd door mr. M.J.O. Copier, advocaat te Nijmegen, vergezeld door D.M. Ernst MSc, ir. R.F.P. Klein en F. Hendricks, zijn verschenen. Ook is op de zitting Bakertand B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. R.J.H. Minkhorst en mr. A.L.M. de Jong, beiden advocaat te Nijmegen, vergezeld door [gemachtigden], als partij gehoord.
Overwegingen
OVERGANGSRECHT INWERKINGTREDING OMGEVINGSWET
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet (hierna: de Iw Ow) in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Iw Ow blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Op 1 januari 2024 is ook de Aanvullingswet geluid Omgevingswet in werking getreden. Zoals in de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5198, is overwogen, blijft op een besluit tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting in zones langs wegen - behoudens provinciale wegen - het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit onherroepelijk is. Maar dan moet die hogere waarde wel zijn vastgesteld ten behoeve van een besluit waarvoor een aanvraag is ingediend of waarvan een ontwerp ter inzage is gelegd vóór het tijdstip van inwerkingtreding van die wet. De hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting zijn vastgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan "Bakertand" waarvan het ontwerp op 23 maart 2023 ter inzage is gelegd. Dat betekent dat zowel op de beroepsprocedure tegen het bestemmingsplan als op het besluit tot vaststelling van de hogere waarden het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), de Crisis- en herstelwet en de Wet geluidhinder, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
INLEIDING
2. Het plangebied is sinds januari 2018 onderdeel van gemeente Goirle. Daarvoor was het onderdeel van gemeente Tilburg. Het gebied ligt aan de noordzijde van de kern van Goirle. De raad heeft het bestemmingsplan vastgesteld om in het plangebied de realisatie van een nieuwe woonwijk met maximaal 703 woningen mogelijk te maken.
3. Het besluit hogere waarden voorziet voor een deel van de nieuwe woningen in een hogere grenswaarde in verband met het geluid dat ontstaat door wegverkeerslawaai.
4. De Afdeling zal hierna eerst het beroep tegen het besluit hogere waarden bespreken. Daarna zal de Afdeling de beroepen tegen het bestemmingsplan bespreken.
5. In deze uitspraak zal de Afdeling regelmatig verwijzen naar wet- en regelgeving. Deze regels zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt onderdeel uit van de uitspraak.
HET BEROEP TEGEN HET BESLUIT HOGERE WAARDEN
6. De Afdeling stelt vast dat RDW Vastgoed B.V. en anderen geen beroepsgronden gericht tegen het besluit hogere waarden naar voren hebben gebracht. Het beroep van RDW Vastgoed B.V. en anderen tegen het besluit hogere waarden is daarom ongegrond.
7. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
DE BEROEPEN TEGEN HET BESTEMMINGSPLAN
Toetsingskader
8. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Het beroep van de Bewonersvereniging
Ingetrokken beroepsgrond
9. Op de zitting heeft de Bewonersvereniging haar beroepsgrond over stikstof ingetrokken.
Bufferzone
10. De Bewonersvereniging betoogt dat de raad tussen hun woningen en de nieuw te bouwen woningen een bufferzone van 30 m in het plan had moeten opnemen. Hierover zijn ook toezeggingen gedaan toen de bewoners hun woningen kochten. De Bewonersvereniging heeft hierover een brief van de verkoopmakelaar van 23 mei 2007 overgelegd. Volgens de Bewonersvereniging wordt in deze brief bevestigd dat een ruime groenstrook van 30 à 40 m zou worden gerealiseerd, zodat het groene en vrije uitzicht zou worden geborgd. De Bewonersvereniging zegt dat zij in haar zienswijze over de grenscorrectie tussen Tilburg en Goirle op de afspraken over de bufferzone hebben gewezen. In reactie hierop is toegezegd dat de gemeente Goirle de afspraken over de bufferzone zal respecteren. Tot slot wijst de Bewonersvereniging erop dat de raad naar aanleiding van een schetsontwerp van Bakertand B.V. een amendement heeft aangenomen dat de bufferzone een breedte van 30 m moest hebben. Dat dit amendement later is ingetrokken, getuigt volgens de Bewonersvereniging van dwaling en onbehoorlijk bestuur. De Bewonersvereniging kan zich daarom niet verenigen met de keuze van de raad in het plan een groenstrook van 20 m op te nemen. Daarbij wijzen zij er verder op dat binnen die 20 m allerlei functies mogelijk worden gemaakt, zoals een fiets- en wandelpad. De groenstrook is zelfs in beeld als locatie voor een snelfietspad. De Bewonersvereniging acht het van belang dat een bufferzone van 30 m in het plan wordt opgenomen, waarbij 20 m wordt vrijgehouden als groenstrook, zonder aanvullende functies, en waar dan 10 m ingericht kan worden voor functies zoals een fietspad, wandelpad en/of speelvoorzieningen.
10.1. Het college heeft een voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Naar aanleiding van de zienswijze van de Bewonersvereniging over het voorontwerpbestemmingsplan heeft de raad in de raadsvergadering van 20 april 2021 een amendement aangenomen. Hierin staat dat het "Schetsontwerp De Bakertand" moet worden vastgesteld met een bufferzone van ca. 30 m bij de wijk Boschkens, waarbij naast de grensmuur een groenzone van minimaal 20 m wordt gecreëerd.
10.2. Bij besluit van 14 september 2021 heeft de raad dit amendement gewijzigd. In het gewijzigde amendement staat dat het "Schetsontwerp De Bakertand" wordt vastgesteld met de bufferzone bij de wijk Boschkens zoals daarin voorgesteld.
In het raadsvoorstel van 3 juli 2021, dat de raad op de raadsvergadering van 14 september 2021 heeft aangenomen, wordt de keuze het amendement in te trekken gemotiveerd. Ten eerste is gebleken dat de redenen waarom de raad het amendement van 20 april 2021 heeft aangenomen, niet kloppen. De raad ging ervan uit dat in het vorige bestemmingsplan een groene buffer van zo’n 30 m was opgenomen. Dit bleek echter niet zo te zijn. Ook is door AKD onderzocht of door de gemeente Tilburg, de gemeente Goirle of Bakertand B.V. in het verleden toezeggingen zijn gedaan over de bufferzone. Ook dit bleek niet het geval. Ten tweede bleek het om verschillende redenen niet haalbaar een groenstrook van 30 m tussen de nieuwe woningen en de bestaande woningen in het plan op te nemen. Dit zou namelijk ten koste moeten gaan van andere groenzones in het plan of van het aantal woningen. Minder woningen zetten de financiële uitvoerbaarheid van het plan flink onder druk. Daartegenover staan de belangen van de bewoners van de bestaande wijk. Zij hechten waarde aan de bufferzone, om aantasting van zicht en privacy te voorkomen en om de te hoge dichtheid in de wijk Bakertand te compenseren. Om aan deze bezwaren tegemoet te komen, is de zone tussen de bestaande woningen en de nieuw te bouwen woningen in het schetsontwerp vergroot, zodat deze overal ten minste 20 m is.
10.3. Het bestemmingsplan regelt tussen de woningen van de leden van de Bewonersvereniging en de nieuwe woningen een strook grond van ongeveer 20 m breed met de bestemming "Groen-2". Op grond van de planregels mogen daar geen woningen worden gebouwd.
10.4. Los van de vraag of in het verleden toezeggingen zijn gedaan die ook kunnen worden toegerekend aan de raad, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad er niet voor heeft kunnen kiezen om te volstaan met een strook van ongeveer 20 m tussen de bestaande woningen en de nieuwe woningen. Daarvoor is van belang dat ook al zouden gerechtvaardigde verwachtingen gewekt zijn, dit nog niet betekent dat daar altijd aan moet worden voldaan. Andere belangen, zoals het algemeen belang of de belangen van derden, kunnen zwaarder wegen. Zoals onder 10.2 weergegeven, heeft de raad in dit geval de belangen van de bewoners van de bestaande woningen afgewogen tegen het belang van woningbouw. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad het belang van woningbouw, en daarmee het algemene belang van ruimtelijke ordening, zwaarder kunnen laten wegen. Daarbij weegt de Afdeling mee dat om aan de belangen van de Bewonersvereniging tegemoet te komen wel overal een bufferzone van tenminste 20 meter wordt aangehouden.
Het betoog slaagt niet.
Verkeer
11. De Bewonersvereniging betoogt dat de raad onvoldoende heeft onderbouwd dat de verkeerssituatie veilig is. Volgens de Bewonersvereniging zijn er discrepanties tussen de verschillende onderzoeken. De verkeersbewegingen nemen aanzienlijk toe, terwijl de wijk eenzijdig wordt ontsloten. Dit zal zeker tot knelpunten leiden. Er zijn in de huidige situatie tijdens de spits al opstoppingen. Dit zal door de extra verkeersbewegingen alleen maar erger worden. Dit blijkt volgens de Bewonersvereniging ook uit het verkeersonderzoek van Goudappel.
11.1. De raad stelt dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare verkeerssituatie. In paragraaf 4.6.2 van de plantoelichting staat dat Goudappel in 2021 een verkeersonderzoek over de ontwikkeling van de woonwijk heeft gedaan. Goudappel heeft daarbij gebruik gemaakt van het Tilburgse verkeersmodel Tilburg V13 (BBMA2014). Omdat later een nieuw verkeersmodel is opgesteld, heeft Goudappel in 2022 het verkeersonderzoek aan de hand van het nieuwe verkeersmodel geactualiseerd. Het rapport "Verkeersonderzoek Bakertand Voorkeursalternatief" van 16 december 2022 is als bijlage bij de plantoelichting gevoegd.
11.2. In het rapport wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling van de woonwijk ten opzichte van de referentiesituatie 2030 3.800 extra verkeersbewegingen per etmaal genereert.
Goudappel heeft bekeken welk effect dit heeft op de verkeersafwikkeling. Daarvoor zijn negen kruispuntberekeningen uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat twee kruispunten niet in staat zijn het verkeer af te wikkelen. Het betreft de rotondes Rillaerse Baan - Boschring - Kempenlaan en de Rillaerse Baan - Tilburgseweg. Deze twee kruispunten hebben reeds een matige verkeersafwikkeling. In de referentiesituatie 2030 stijgt de verzadigingsgraad tot boven de gestelde grenswaarde en is de verkeersafwikkeling slecht. Deze verslechtering is toe te rekenen aan de autonome verkeersgroei in Goirle. Bij realisatie van Bakertand stijgt de verzadigingsgraad licht op beide rotondes en wordt het circa 2 tot 4% drukker. Het effect van het plan Bakertand is dus beperkt.
In het rapport staat verder dat de verkeersveiligheid is getoetst op het gebied van grenswaarden voor intensiteiten, de veiligheid van de fietsvoorzieningen en de oversteekbaarheid. De toename van het aantal verkeersbewegingen op de Lage Wal is een aandachtspunt. Daarom adviseert Goudappel op de Lage Wal gescheiden fietsvoorzieningen te realiseren. De gemeente is van plan een vrij-liggend fietspad te realiseren. Ook staat in het rapport dat een paar oversteekpunten op de Stappegoorweg en Ambrosiusweg aandacht verdienen. Maar ook dit zijn autonome knelpunten. De ontwikkeling van de woonwijk draagt slechts met enkele procenten bij aan de problematiek.
De raad stelt dat de toekomstige knelpunten geen gevolgen hebben voor de aanvaardbaarheid van het plan. Het zijn knelpunten die sowieso zullen ontstaan. De ontwikkeling van de Bakertand draagt er slechts een beetje aan bij. Maar deze toekomstige problematiek heeft wel de aandacht van de raad.
11.3. In wat de Bewonersvereniging heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad ten onrechte stelt dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare verkeerssituatie. Uit het rapport van Goudappel blijkt weliswaar dat twee kruispunten niet in staat zijn om het extra verkeer in 2030 af te wikkelen en dat de verkeersveiligheid bij een aantal oversteekpunten aandacht vergt, maar uit het rapport blijkt dat dit niet komt door de ontwikkeling van de woonwijk. Daarom levert dit geen gebrek op in het bestemmingsplan.
Het betoog slaagt niet.
Het beroep van [appellant sub 2]
Verslechtering planologisch regime
12. [appellant sub 2] is eigenaar van twee percelen in het plangebied. Hij kan zich er niet mee verenigen dat zijn percelen de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden" en de gebiedsaanduidingen "overige zone - reserveringsgebied waterberging", "overige zone - in Interim omgevingsverordening te verwijderen Reservering waterberging" en "overige zone - in Interim omgevingsverordening toe te voegen Reservering waterberging" hebben gekregen. [appellant sub 2] voert aan dat hij op grond van het voorgaande bestemmingsplan meer ontwikkelingsmogelijkheden had. Op grond van dat plan gold namelijk de bestemming "Bedrijven uit te werken door Burgemeester en Wethouders". Met name de keuze de percelen aan te wijzen als waterbergingsgebied acht [appellant sub 2] bezwaarlijk. De mogelijkheid dat de percelen worden ingezet voor waterberging, maakt de percelen minder aantrekkelijk voor agrarisch gebruik. Het risico dat op deze percelen het waterprobleem van de woonwijk moet worden opgelost, maakt het ook moeilijker de grond te verkopen.
12.1. De raad heeft toegelicht dat voor de percelen van [appellant sub 2] ervoor is gekozen het huidige bestaande agrarische gebruik in het bestemmingsplan op te nemen. Daarom is aan deze percelen de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden" toegekend. De raad heeft toegelicht dat op grond van het vorige bestemmingsplan "Bakertand" voor een deel van de percelen van [appellant sub 2] de bestemming "Bedrijven uit te werken door burgemeester en wethouders" gold. De nu gekozen agrarische bestemming kan echter niet worden gezien als een beperking ten opzichte van het vorige plan, omdat op grond van het vorige plan nog een uitwerkingsplan moest worden vastgesteld voordat er mocht worden gebouwd.
Over waterberging heeft de raad het volgende toegelicht. In de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant is aan delen van het plangebied de zone "Regionale waterberging" en "Reservering waterberging" toegekend. Ook delen van de percelen van [appellant sub 2] vallen binnen deze zone. Omdat het plan ontwikkelingen mogelijk maakt binnen deze zone waarbij het maaiveld wordt verhoogd, moet dit worden gecompenseerd. Deze compensatie is opgenomen in het plan. De raad merkt op dat dit niet betekent dat de percelen van [appellant sub 2] worden afgegraven. Daarvoor is nog steeds zijn toestemming nodig. Bovendien heeft Antea in het rapport "Aanvullend onderzoek waterberging" van 21 december 2023 nader onderzoek verricht. Daaruit is gebleken dat het afgraven van de percelen van [appellant sub 2] niet nodig is om aan de compensatieopgave voor waterberging te voldoen. Volgens dit rapport heeft het afgraven van aangrenzende percelen geen nadelige gevolgen voor [appellant sub 2].
12.2. De keuze van de raad het bestaande agrarische gebruik wel, maar niet langer een uit te werken bedrijfsbestemming op te nemen in het plan, is niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Dat voor de percelen van [appellant sub 2] voorheen een andere bestemming gold, is daarvoor niet voldoende. Het vorige bestemmingsplan stamt uit 2004. Het staat de raad vrij om bij het vaststellen van het plan een nieuwe ruimtelijke afweging te maken en te kiezen voor een andere bestemming. Aangezien de bestaande bedrijfsvoering kan worden voortgezet en [appellant sub 2] geen blijk heeft gegeven van concrete plannen om de, in dat geval nog door burgemeester en wethouders uit te werken, bedrijfsbestemming te verwezenlijken, heeft de raad voldoende rekening gehouden met de belangen van [appellant sub 2]. De aanduidingen over waterberging moeten op grond van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant in het plan worden opgenomen. Maar dat levert geen onevenredige last op voor [appellant sub 2], omdat zonder zijn toestemming zijn percelen niet kunnen worden afgegraven. Overigens is inmiddels ook gebleken dat zijn percelen niet nodig zijn om het verlies aan gronden die geschikt zijn voor waterberging in het plangebied te compenseren.
Het betoog slaagt niet.
Het beroep van [appellante sub 3]
13. [appellante sub 3] is gevestigd binnen het plangebied. Het bedrijf is een garagebedrijf met tankstation en wasstraat. [appellante sub 3] kan zich niet verenigen met de wijze waarop haar bedrijf is bestemd in het bestemmingsplan. Ook vreest zij in haar bedrijfsvoering te worden beperkt.
Bestemming "Bedrijf - verkooppunt motorbrandstoffen"
Onduidelijke planregel
14. [appellante sub 3] betoogt dat artikel 5.1.1, onder d, van de planregels onduidelijk is. Hierin staat dat "een autowasplaats en garagebedrijf behorende tot maximaal milieucategorie 2, zoals beschreven in Bijlage 2 bij deze regels" is toegestaan. Volgens de als bijlage 2 bij de regels gevoegde lijst, vallen beide activiteiten onder categorie 2.
14.1. De Afdeling ziet geen aanleiding [appellante sub 3] te volgen in haar stelling dat artikel 5.1.1 van de planregels onduidelijk is.
Op de zitting heeft de raad toegelicht dat het garagebedrijf zoals dat nu op het perceel is gevestigd met de daarbij horende bestaande bedrijfsactiviteiten in het plan is opgenomen. Deze bedrijfsactiviteiten vallen onder milieucategorie 2. De verwijzing naar de bijlage maakt duidelijk dat het moet gaan om een garagebedrijf in milieucategorie 2. Een garagebedrijf dat qua bedrijfsactiviteiten in een hogere categorie zou vallen is niet toegestaan.
Het betoog slaagt niet.
Te beperkte gebruiksmogelijkheden
15. [appellante sub 3] betoogt dat de raad ongemotiveerd het gebruik van haar perceel heeft beperkt. In het ontwerpbestemmingsplan waren ruimere gebruiksmogelijkheden opgenomen. Daarbij heeft [appellante sub 3] naar aanleiding van het ontwerpbestemmingsplan gesprekken gevoerd met de gemeente. In een e-mailbericht van 17 mei 2023 heeft de gemeente aan het garagebedrijf voorgesteld om in de bestemmingsomschrijving op te nemen dat bedrijven t/m categorie 2 zijn toegestaan. [appellante sub 3] heeft echter niet ingestemd met het voorstel uit het e-mailbericht van 17 mei 2023, omdat zij zich niet kon verenigen met de voorgestelde afstand van 10 m tussen haar bedrijf en de nieuwe woningen en de voorwaarde dat zij geen beroep in zou stellen tegen het bestemmingsplan. [appellante sub 3] begrijpt niet waarom daarna zonder nadere toelichting de gebruiksmogelijkheden ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan zijn ingeperkt.
15.1. De raad heeft toegelicht dat de gebruiksmogelijkheden die in het ontwerpplan voor het perceel van het garagebedrijf zijn opgenomen, ruimer zijn dan vanuit ruimtelijk oogpunt gewenst. De ruimtelijke afweging die de raad bij het vaststellen van het bestemmingsplan heeft gemaakt voor het perceel van het garagebedrijf, heeft ertoe geleid dat ervoor is gekozen het bestaande garagebedrijf conserverend te bestemmen. Dat is niet alleen gedaan met het oog op de nieuwe woningen, maar ook met het oog op de bestaande woningen in de buurt van het garagebedrijf.
15.2. De Afdeling ziet geen aanknopingspunten om deze keuze van de raad niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening te achten. Dat in het ontwerpplan ruimere gebruiksmogelijkheden waren opgenomen, is daarvoor onvoldoende. De raad heeft toegelicht dat die ruimere gebruiksmogelijkheden vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet vallen te rijmen met zowel de nieuwe, als al bestaande woningen in de directe omgeving van het garagebedrijf.
Het betoog slaagt niet.
Beperking bedrijfsvoering?
Milieuzonering: vrijwaringszone
16. [appellante sub 3] betoogt dat de in het plan opgenomen vrijwaringszone van 10 m te smal is. Volgens het garagebedrijf gaat de raad er ten onrechte vanuit dat de omgeving "gemengd gebied" is zoals beschreven in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse gemeenten (hierna: de VNG-brochure). De raad had uit moeten gaan van het gebiedstype "rustige woonwijk" en daarom ook een vrijwaringszone van 30 m aan moeten houden.
16.1. Op de verbeelding van het plan heeft het perceel waarop het garagebedrijf is gevestigd, de bestemming "Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen" gekregen. Direct aan het perceel grenzen gronden die in het plan de bestemming "Wonen" hebben gekregen. Deze gronden zijn niet voor de ontwikkeling van de woonwijk. Deze gronden hebben de bestemming "Woongebied" gekregen. De bestemming "Wonen" is toegekend aan gronden met daarop al bestaande woningen.
16.2. In paragraaf 5.1.2 van de plantoelichting staat dat de raad om de ruimtelijke aanvaardbaarheid te kunnen beoordelen aansluiting heeft gezocht bij de VNG-brochure. Het garagebedrijf valt in milieucategorie 2. Daarbij is de raad ervan uitgegaan dat het plangebied in gemengd gebied ligt. Daarom gaat de raad uit van een richtafstand van 10 m.
Er zijn geen woningen binnen 10 m afstand van de grens van de bestemming "Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen". Om ook in de toekomst te voorkomen dat binnen 10 m gebouwd wordt, heeft de raad ervoor gekozen aan de gronden met de bestemming "Wonen" voor een strook van 10 m aangrenzend aan de bestemming "Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen" de aanduiding "vrijwaringszone - bebouwing uitgesloten" toe te kennen.
16.3. Een gemengd gebied wordt in de VNG-brochure omschreven als een gebied met matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid, alsmede gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, kunnen volgens de VNG-brochure als gemengd gebied worden beschouwd.
16.4. De Afdeling ziet geen aanleiding [appellante sub 3] te volgen in het standpunt dat de raad ten onrechte uit is gegaan van "gemengd gebied". Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat een gebied al "gemengd" is bij een matige functiemenging. Die is er in dit geval, nu in het gebied naast woningen en het garagebedrijf ook een boerderijwinkel, een kinderdagverblijf, opslag van een timmerbedrijf en een drukkere weg aanwezig zijn. De Afdeling ziet dan ook geen reden dat de raad niet had kunnen uitgaan van een richtafstand van 10 m.
Het betoog slaagt niet.
Bouwmogelijkheden bestemming "Wonen"
17. [appellante sub 3] betoogt dat in het bestemmingsplan voor de gronden die de bestemming "Wonen" hebben gekregen ten onrechte geen regel is opgenomen op grond waarvan het niet mogelijk is buiten het bouwvlak te bouwen. [appellante sub 3] vreest dat daardoor meer woningen in haar directe omgeving zullen worden gebouwd. Volgens het garagebedrijf zou in de planregels moeten worden geregeld dat gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd. Ook voert het garagebedrijf aan dat de aanduiding "vrijwaringszone - bebouwing uitgesloten" niet in de weg staat aan vergunningvrije bouwwerken. Daardoor kunnen er binnen 10 m alsnog bouwwerken worden opgericht. Het garagebedrijf is bang voor klachten en vreest dat zij in de toekomst in haar bedrijfsvoering wordt beperkt.
17.1. In artikel 12.2.2 van de planregels is bepaald dat per bouwvlak niet meer dan één woning is toegestaan. Volgens de raad volgt hieruit dat geen woningen buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd. Dit standpunt volgt de Afdeling niet. Een planregel wordt omwille van de rechtszekerheid letterlijk uitgelegd. In artikel 12.2.2, noch op een andere plek in de planregels, is voor de gronden met de bestemming "Wonen" geregeld dat gebouwen binnen het bouwvlak moeten worden gebouwd. Dit betekent dat het plan er niet aan in de weg staat dat er meer gebouwen, waaronder woningen, in de buurt van het garagebedrijf worden gebouwd. De raad heeft toegelicht dat het de bedoeling is geweest het bouwen van gebouwen alleen mogelijk te maken binnen de bouwvlakken. De raad heeft in zoverre niet in het plan geregeld wat hij heeft beoogd te regelen.
Over de mogelijkheid vergunningvrij te bouwen merkt de Afdeling het volgende op. In artikel 21.7.1 van de planregels is geregeld dat de gronden waaraan op de verbeelding van het plan de aanduiding "vrijwaringszone - bebouwing uitgesloten" is gegeven, niet kunnen worden aangemerkt als achtererfgebied zoals bedoeld in artikel 1 behorende bij bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor). De raad heeft hiermee beoogd vergunningvrij bouwen op deze gronden uit te sluiten. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, zie overweging 12.3 van de uitspraak van de Afdeling van 3 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2710, waarborgt een planregeling waarbij delen van een perceel niet als achtererfgebied worden aangemerkt niet dat het oprichten van omgevingsvergunningvrije bebouwing daar is uitgesloten. Daarvoor moet worden geregeld dat de inrichting van het erf ten dienste van het gebruik als hoofdgebouw wordt verboden. Ook in zoverre heeft de raad in het plan niet geregeld wat hij heeft beoogd te regelen. Naar het oordeel van de Afdeling is het plan in zoverre in strijd met de vereiste zorgvuldigheid vastgesteld.
Het betoogt slaagt.
Het beroep van RDW Vastgoed B.V. en anderen
Woonbestemming
18. RDW Vastgoed B.V. en anderen zijn eigenaar van verschillende percelen in het plangebied. RDW Vastgoed B.V. en anderen betogen dat de raad aan hun percelen ten onrechte geen woonbestemming heeft toegekend.
18.1. De raad heeft toegelicht dat de percelen van RDW Vastgoed B.V. en anderen door hun ligging vanuit ruimtelijk oogpunt niet geschikt zijn voor woningbouw. Daarbij wijst de raad op de Stedenbouwkundige Visie. De Stedenbouwkundige Visie gaat uit van drie pijlers. Deze zijn uitgewerkt in een beeldkwaliteitsplein, dat als bijlage bij het bestemmingsplan is gevoegd. De eerste belangrijke pijler is het behoud van de karakteristiek van de weg Bakertand. Deze weg maakt onderdeel uit van een historische structuur. De weg wordt gekenmerkt door een smal pad met eraan door groen omsloten boerenerven die worden afgewisseld met open doorzichten naar het buitengebied. Deze kwaliteiten zijn zoveel mogelijk behouden. Nieuwe bebouwing is daarom direct naast of achter de bestaande erven geplaatst. De tweede belangrijke pijler is de grote groene zone ten noorden van de Bakertand. Hierbij gaat het om het zoveel mogelijk behouden van het historische lagergelegen beekdal. Het derde belangrijke element zijn de zogenaamde "groene vingers". Dit zijn groene openbare ruimtes die vanuit de noordelijke zone de wijk in trekken. Deze ruimtes zijn belangrijke collectieve groene ruimtes in het plan. Zo blijven er open doorzichten vanaf de woonwijk en vanaf de Bakertand de Noordzone in. De westelijke en in het midden gelegen gronden maken deel uit van de groene vingers. Op de gronden ten oosten van de Abcovenseweg is deels een benodigde grondwal ten behoeve van het weren van het geluid van de snelweg en deels waterberging ten behoeve van de regionale waterberging in het plangebied geprojecteerd, waardoor hier geen woningen mogelijk zijn. De waterberging in dit gebied is op een zodanige plek gepositioneerd, dat deze ook direct als een ecologische zone kan dienen. Daarmee wordt er een goede en ruime overgang gevormd naar de ecologische zone aan de overzijde van de Abcovenseweg. Woningen kunnen in dit gebied daardoor niet noordelijker worden gepositioneerd.
Gelet op deze toelichting van de raad, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad ten onrechte ervoor heeft gekozen geen woonbestemming toe te kennen aan de percelen van RDW Vastgoed B.V. en anderen.
Het betoog slaagt niet.
Beperking gebruiksmogelijkheden
19. RDW Vastgoed B.V. en anderen betogen dat de gebruiksmogelijkheden van hun percelen ten onrechte zijn beperkt ten opzichte van het vorige bestemmingsplan. De bedrijfsmatige bestemming is niet teruggekomen in het nu vastgestelde plan.
19.1. Op de verbeelding van het plan is aan een deel van de percelen van RDW Vastgoed B.V. en anderen de bestemming "Groen-1" met de functieaanduiding "agrarisch" toegekend. Aan het overige deel van de percelen is de bestemming "Natuur" toegekend.
19.2. Voor de percelen van RDW Vastgoed B.V. en anderen gold op grond van het vorige bestemmingsplan "Bakertand" de bestemming "Bedrijven uit te werken door Burgemeester en Wethouders".
19.3. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij de keuze op de percelen van RDW Vastgoed B.V. en anderen niet langer een bedrijfsbestemming op te nemen onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de belangen van RDW Vastgoed B.V. Zoals de Afdeling onder 12.2 ook heeft overwogen, staat het de raad vrij om bij het vaststellen van een plan een nieuwe ruimtelijke afweging te maken, wat kan leiden tot een andere bestemming voor de gronden. De Afdeling acht hierbij van belang dat de raad het bestaande agrarische gebruik, dat op grond van het vorige plan niet was toegestaan, wel in het plan heeft opgenomen. Op grond van het vastgestelde plan mag het bestaande agrarische gebruik dus worden voortgezet.
Het betoog slaagt niet.
Artikel 6.1, onder h, van de planregels
20. RDW Vastgoed en anderen betogen dat artikel 6.1, onder h, van de planregels innerlijk tegenstrijdig is. Bij agrarische activiteiten valt het niet te voorkomen dat hinder verder strekt dan de perceelsgrenzen.
20.1. Op de zitting heeft de raad toegelicht dat het bestaande agrarische gebruik niet in het vorige bestemmingsplan was opgenomen. De raad wilde dit gebruik wel opnemen in het nu voorliggende bestemmingsplan. Daarbij moest worden afgewogen, hoe dit bestaande agrarische gebruik kan blijven voortbestaan naast de woningen die het plan ook mogelijk maakt. Daarom regelt artikel 6.1, onder h, van de planregels dat bestaand agrarisch gebruik is toegestaan, maar dat hinderzones ten gevolge van het gebruik van bestrijdingsmiddelen niet buiten de grens van de bestemming "Agrarisch" mogen reiken.
20.2. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad artikel 6.1, onder h, van de planregels niet in het plan had mogen opnemen. De raad heeft gemotiveerd dat dit artikel nodig is om het bestaande agrarische gebruik in het plan te bestemmen, maar daarnaast ook woningbouw mogelijk te maken. Om deze twee nieuwe bestemmingen dicht bij elkaar mogelijk te maken, is het volgens de raad nodig dat artikel 6.1, onder h, in de planregels wordt opgenomen. Meewegende dat het agrarische gebruik niet in het vorige geldende bestemmingsplan was opgenomen, ziet de Afdeling geen aanknopingspunten dat de raad meer gewicht had moeten toekennen aan de belangen van RDW Vastgoed B.V. en anderen dan aan het belang woningen te bouwen.
Het betoog slaagt niet.
Verhouding bestaande bedrijven en nieuwe woningen
21. RDW Vastgoed B.V. en anderen betogen dat onvoldoende is nagedacht over de situering van het plan. Daardoor is onvoldoende gemotiveerd dat bij de nieuwe woningen een goed woon- en leefklimaat zal zijn. Er wordt bijvoorbeeld woningbouw mogelijk gemaakt direct aangrenzend aan een verkooppunt voor brandstoffen. Tussen de bestaande bedrijven en de nieuwe woningen had eigenlijk een groene buffer in het plan moeten worden opgenomen.
21.1. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.
21.2. De Afdeling stelt vast dat de norm waar RDW Vastgoed B.V. en anderen zich in dit geval op beroepen, strekt tot bescherming van de bewoners van de nieuw te bouwen woningen. Er wordt geen woningbouw mogelijk gemaakt op de percelen van RDW Vastgoed B.V. en anderen. Daarom strekt de norm waar RDW Vastgoed B.V. en anderen zich hierop beroepen, kennelijk niet tot bescherming van hun belang.
De Afdeling bespreekt deze beroepsgrond niet inhoudelijk, omdat artikel 8:69a van de Awb aan vernietiging van het plan in de weg staat.
Maximale planologische mogelijkheden
22. RDW Vastgoed B.V. en anderen betogen dat de raad onvoldoende onderzocht heeft in hoeverre de in het plan opgenomen gebruiksmogelijkheden ruimtelijk aanvaardbaar zouden zijn als deze maximaal worden ingevuld. Ook is onvoldoende rekening gehouden met het voortgezette agrarische gebruik op een deel van de percelen en de impact van de realisatie van de nieuwe bestemmingen. Verder is wel uitgegaan van een fasering van de bestemmingen, maar dit is niet in het bestemmingplan geborgd.
22.1. De Afdeling stelt vast dat het bestemmingsplan dat nu voorligt een nieuwe woonwijk mogelijk maakt en daarnaast bestaande functies conserverend heeft bestemd. RDW Vastgoed B.V. en anderen maken niet concreet waarom de onderzoeken waarop het plan berust niet zorgvuldig zouden zijn uitgevoerd of welke belangen onvoldoende zouden zijn meegewogen bij het besluit van de raad. De Afdeling ziet hierin dan ook geen gebrek in het plan. Voor zover RDW Vastgoed B.V. en anderen erop hebben gewezen dat in het plan niet is geborgd dat het plan gefaseerd wordt ontwikkeld, merkt de Afdeling op dat er geen wettelijke verplichting bestaat om een faseringsregeling in het bestemmingsplan op te nemen.
Het betoog slaagt niet.
Financiële uitvoerbaarheid
23. RDW Vastgoed B.V. en anderen betogen dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd dat het bestemmingsplan financieel uitvoerbaar is. De raad heeft geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat belanghebbenden planschade zouden kunnen lijden. Ook is er geen exploitatieplan vastgesteld. Voor zover de raad stelt dat er anterieure overeenkomsten zijn gesloten, wijzen RDW Vastgoed B.V. en anderen erop dat dergelijke overeenkomsten niet met hen zijn gesloten, terwijl ook op hun percelen wijzigingen zijn voorzien.
23.1. Bij een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog over de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder de financieel-economische uitvoerbaarheid, alleen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit als de raad redelijkerwijs had moeten inzien dat het plan om financieel-economische of andere redenen op voorhand niet uitvoerbaar is.
Voor zover RDW Vastgoed B.V. en anderen stellen dat de raad ook met hen anterieure overeenkomsten had moeten vaststellen, merkt de Afdeling op dat het plan voor hun percelen slechts bestaand agrarisch gebruik mogelijk maakt. Het plan voorziet daar niet in een bouwplan waarvoor de raad ingevolge in artikel 6.12, eerste lid, van de Wro een exploitatieplan moet vaststellen. De Afdeling ziet daarom geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het onzeker is of het plan door het ontbreken van anterieure overeenkomsten met RDW Vastgoed B.V. en anderen wel uitvoerbaar is. De niet onderbouwde stelling van RDW Vastgoed B.V. en anderen dat de raad geen rekening heeft gehouden met de mogelijkheid van planschade, biedt geen aanleiding te betwijfelen dat het bestemmingsplan financieel-economisch uitvoerbaar is.
Daarom heeft de raad redelijkerwijs kunnen stellen dat er geen redenen zijn waarom het plan op voorhand niet uitvoerbaar is.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie bestemmingsplan
24. De beroepen van de Bewonersvereniging, [appellant sub 2] en RDW Vastgoed B.V. en anderen zijn ongegrond.
25. De raad hoeft geen proceskosten van de Bewonersvereniging, [appellant sub 2] en RDW Vastgoed B.V. en anderen te vergoeden.
26. Dit betekent dat voor de Bewonersvereniging, [appellant sub 2] en RDW Vastgoed B.V. en anderen deze uitspraak een einduitspraak is.
27. Het beroep van [appellante sub 3] heeft een gebrek in het besluit van 11 juli 2023 aan het licht gebracht. Voor [appellante sub 3] vormt deze uitspraak om die reden een tussenuitspraak.
28. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad opdragen om dit gebrek binnen 16 weken na de verzending van deze uitspraak te herstellen. De raad kan dat doen door met inachtneming van wat onder 17.1 is overwogen het plan voor de gronden met de bestemming "Wonen", voor zover deze gronden naast het garagebedrijf liggen, op twee punten aan te passen. Ten eerste moet in het plan worden geregeld dat op die gronden gebouwen niet buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd. Ten tweede moet in het plan worden geregeld dat het niet langer mogelijk is vergunningvrij te bouwen op de gronden met de aanduiding "vrijwaringszone - bebouwing uitgesloten".
29. De raad moet de Afdeling de uitkomst meedelen en het gewijzigde of nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendmaken en meedelen. Afdeling 3.4 van de Awb hoeft bij de voorbereiding van een gewijzigd of nieuw besluit niet opnieuw te worden toegepast.
30. In de einduitspraak zal worden besloten over de vergoeding van de proceskosten en het griffierecht van [appellante sub 3]
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Einduitspraak:
I. verklaart het beroep van RDW Vastgoed B.V. en anderen tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Goirle van 8 augustus 2023 tot vaststelling van hogere geluidsgrenswaarden voor het bestemmingsplan "Bakertand" ongegrond;
II. verklaart de beroepen van Bewonersvereniging De Boemerang, [appellant sub 2] en RDW Vastgoed B.V. en anderen tegen het besluit van 11 juli 2023 tot het gewijzigd vaststellen van het bestemmingsplan "Bakertand" ongegrond;
Tussenuitspraak:
III. draagt de raad van de gemeente Goirle op om:
- binnen 16 weken na de verzending van deze uitspraak, met inachtneming van wat onder 28 is overwogen, het gebrek in het besluit van 11 juli 2023 te herstellen;
- de Afdeling en [appellante sub 3] de uitkomst mee te delen en het gewijzigde of nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mee te delen.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Besselink, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. M.M. Kaajan, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Perlot, griffier.
w.g. Besselink
voorzitter
w.g. Perlot
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2025
952
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:51d:
"Indien de bestuursrechter in hoogste aanleg uitspraak doet, kan hij het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. De artikelen 8:51a, eerste lid, tweede volzin, en tweede lid, 8:51b, tweede en derde lid, en 8:51c, aanhef en onderdelen b tot en met d, zijn van toepassing."
Artikel 8:69a:
"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."
Invoeringswet Omgevingswet
Artikel 4.6:
"1 Als deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet, gelden:
(…)
g. een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening,
(…)
3 Het oude recht blijft, tot het besluit onherroepelijk is, van toepassing op een beroep tegen:
(…)
b. een bestemmingsplan, wijzigingsplan, uitwerkingsplan, inpassingsplan of exploitatieplan.
(…)".
Omgevingswet
Artikel 22.1:
"In deze afdeling wordt onder het tijdelijke deel van het omgevingsplan verstaan het deel van het omgevingsplan dat bestaat uit:
a. de besluiten, bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet,
b. de kaarten, bedoeld in artikel 3.5, tweede lid, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet, en de besluiten, bedoeld in artikel 3.5, derde lid, van die wet,
c.de regels waarvoor op grond van artikel 22.2, eerste lid, is bepaald dat ze tijdelijk deel uitmaken van het omgevingsplan."
Wet ruimtelijke ordening
Artikel 6.12:
"1 De gemeenteraad stelt een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen.
2 In afwijking van het eerste lid kan de gemeenteraad bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, of naar aanleiding van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° of 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen of indien:
a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is;
b. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en
c. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
(…)"
Besluit Omgevingsrecht
Bijlage II
Artikel 1:
"1. In deze bijlage wordt verstaan onder:
achtererfgebied: erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;
(…)."
Besluit bouwwerken leefomgeving
Bijlage 1
"Voor toepassing van dit besluit wordt verstaan onder;
(…)
achtererfgebied: gebouwerf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het gebouwerf achter het hoofdgebouw te komen, waarbij als op een perceel meer gebouwen aanwezig zijn die noodzakelijk zijn voor het verrichten van de op grond van het omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit op het perceel toegestane activiteiten of als het hoofdgebouw geen woning is, maar op het perceel wel een of meer op de grond staande woningen aanwezig zijn, voor het leggen van deze lijn bepalend is het hoofdgebouw, de woning of een van de andere hiervoor bedoelde gebouwen, waarvan de voorkant het dichtst is gelegen bij openbaar toegankelijk gebied;
(…)."
Regels van het bestemmingsplan "Bakertand"
Artikel 5.1.1:
"De voor ´Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. een verkooppunt motorbrandstoffen in de vorm van vloeibare brandstoffen, gecomprimeerd aardgas en elektra, met uitzondering van LPG en waterstof;
b. een autowasserij
c. een garagebedrijf;
d. de onder b en c toegestane functies zijn uitsluitend toegestaan voor zover het betreft een autowasplaats en garagebedrijf behorende tot maximaal milieucategorie 2, zoals beschreven in Bijlage 2 bij deze regels;
e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
f. bouwwerken van algemeen nut."
Bijlage 2:
Artikel 6.1, aanhef en onder h:
"De voor 'Groen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
h. bestaand agrarisch gebruik, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen, ter plaatse van de functieaanduiding 'agrarisch', met dien verstande dat hinderzones ten gevolge van het gebruik van bestrijdingsmiddelen niet buiten de grens van de aanduiding mogen reiken;"
Artikel 12.2.2:
"Voor het bouwen van woningen gelden de volgende regels:
a. per bouwvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één woning toegestaan;
b. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;
c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m;
d. platte daken zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de bouwaanduiding 'plat dak';
e. de inhoud mag, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen, niet meer bedragen dan 600 m3. Uitgezonderd hiervan zijn boerderijen met geïntegreerde bedrijfsruimte. Bij dergelijke boerderijen mag de inhoud gelijk zijn aan het bestaande bouwvolume van de boerderij, mits deze zijn oorspronkelijke karakter behoudt."
Artikel 21.7.1:
"Ter plaatse van de gronden met de aanduiding 'vrijwaringszone - bebouwing uitgesloten' zijn de gronden niet aan te merken als achtererfgebied, zoals bedoeld in artikel 1 behorende bij bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. Voor bewoning gebruikte bouwwerken zijn hier uitgesloten."