Uitspraak
200703625/1.
200703625/1, heeft de Afdeling het hoger beroep van [verzoeker] tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem van 13 april 2007 ongegrond verklaard en die uitspraak bevestigd. De uitspraak van de Afdeling is aangehecht.
Raad van State
In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 5 maart 2008 uitspraak gedaan op het verzoek van [verzoeker] tot herziening van een eerdere uitspraak. De eerdere uitspraak, gedaan op 7 november 2007, betrof een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem van 13 april 2007, welke door de Afdeling ongegrond werd verklaard. Het verzoek tot herziening werd ingediend op 26 november 2007, waarbij [verzoeker] stelde dat er procedurele manco's en onjuistheden in de eerdere uitspraak waren.
De Afdeling heeft het verzoek op 27 februari 2008 ter zitting behandeld, waarbij [verzoeker] in persoon aanwezig was. In de overwegingen werd uiteengezet dat voor herziening op grond van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) feiten of omstandigheden moeten worden aangevoerd die vóór de uitspraak hebben plaatsgevonden, niet bekend waren bij de indiener en die, indien ze eerder bekend waren geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben geleid.
De argumenten van [verzoeker] werden niet als feiten of omstandigheden erkend die onder deze voorwaarden vallen. De Afdeling concludeerde dat het verzoek tot herziening niet kon worden toegewezen, omdat de aangevoerde gronden niet voldeden aan de eisen van artikel 8:88 Awb. De Afdeling wees het verzoek af en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin.