ECLI:NL:RVS:2025:2447

Raad van State

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
202300939/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beëindiging stallingsabonnement en overeenkomst parkeerplaats gemeente Rotterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 december 2022. [Appellante] had overeenkomsten gesloten met het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam voor het parkeren van haar auto op het parkeerterrein Benthuizerstraat. In mei 2022 heeft het college het stallingsabonnement opgezegd, omdat [appellante] volgens hen niet binnen de doelgroep viel. Tevens zijn de overeenkomsten tot ingebruikgeving beëindigd om parkeertechnische redenen. [Appellante] heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het college verklaarde deze bezwaren niet-ontvankelijk, omdat de brieven geen besluiten zouden zijn maar privaatrechtelijke rechtshandelingen. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken de bezwaren van [appellante] ongegrond verklaard zonder zitting, wat [appellante] aanvoert als een schending van haar recht om gehoord te worden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat de rechtbank de goede procesorde heeft geschonden door zonder zitting uitspraak te doen. Hierdoor is het hoger beroep gegrond verklaard, de eerdere uitspraken zijn vernietigd en de zaak moet opnieuw worden behandeld met een mondelinge zitting.

Uitspraak

202300939/1/A3.
Datum uitspraak: 28 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in Rotterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 december 2022 in zaken nrs. 22/3777 en 22/4313 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.
Procesverloop
22/3777
Bij brief van 19 mei 2022 heeft het college het stallingsabonnement van [appellante] in de gemeentelijke parkeergarage Benthuizerstraat beëindigd.
Bij besluit van 9 augustus 2022 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 29 augustus 2022 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank na vereenvoudigde behandeling het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
22/4313
Bij brieven van 28 en 29 juni 2022 heeft het college de overeenkomst met [appellante] voor ingebruikneming van een parkeerplaats beëindigd.
Bij besluit van 23 augustus 2022 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 26 oktober 2022 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank na vereenvoudigde behandeling het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
22/3777 en 22/4313
Bij uitspraak van 20 december 2022 heeft de rechtbank de door [appellante] tegen die uitspraken gedane verzetten ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Bij uitspraken van 14 september 2023 heeft de Afdeling zich na vereenvoudigde behandeling onbevoegd verklaard om van het hoger beroep kennis te nemen, en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
Bij uitspraak van 8 mei 2024 heeft de Afdeling het door [appellante] daartegen gedane verzet gegrond verklaard.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 20 november 2024, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door mr. S.B.H. Fijneman, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Op 10 februari 2014 en 13 mei 2014 is [appellante] overeenkomsten aangegaan met het college om haar auto te mogen parkeren in parkeerterrein Benthuizerstraat, dat in eigendom is van de gemeente Rotterdam. Bij brief van 19 mei 2022 heeft het college het stallingsabonnement van 13 mei 2014 opgezegd omdat de gemeente zich op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] niet binnen de doelgroep van het stallingsabonnement valt. Bij brieven van 28 en 29 juni 2022 heeft het college de overeenkomst tot ingebruikgeving van 10 februari 2014 geëindigd vanwege ‘parkeertechnische redenen’. Tegen die brieven heeft [appellante] bezwaar gemaakt.
2.       Het college heeft de bezwaren van [appellante] tegen de brieven niet-ontvankelijk verklaard, omdat de brieven volgens het college geen besluiten zijn, maar privaatrechtelijke rechtshandelingen. De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft in beide zaken aanleiding gezien om zonder zitting uitspraak te doen in de hoofdzaak, omdat zij de beroepen kennelijk ongegrond achtte. Hierbij heeft zij toepassing gegeven aan artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), welk artikel een vereenvoudigde behandeling mogelijk maakt als de uitkomst van een beroep "kennelijk" is. De rechtbank heeft het verzet tegen die uitspraken vervolgens ongegrond verklaard.
Hoger beroep
3.       [appellante] heeft daartegen hoger beroep ingesteld. [appellante] voert aan dat de rechtbank voorbij is gegaan aan haar betoog dat de voorzieningenrechter bij de uitspraken van 29 augustus 2022 en 26 oktober 2022 ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb door meteen uitspraak te doen in de hoofdzaak zonder eerst de partijen uit te nodigen om op een zitting te verschijnen. [appellante] voert aan dat zij hierdoor geen gebruik heeft kunnen maken van haar recht om inhoudelijk op een zitting haar beroep toe te lichten.
Beoordeling hoger beroep
4.       De uitspraak van de rechtbank van 20 december 2022 op het door [appellante] gedane verzet is een uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid, van de Awb. Hiertegen kan op grond van artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb geen hoger beroep worden ingesteld.
5.       Dit zogeheten appèlverbod kan in bijzondere gevallen worden doorbroken. Voor kennisneming van een hoger beroep bestaat alleen aanleiding in geval van een zodanige schending van beginselen van een goede procesorde, dan wel fundamentele rechtsbeginselen, dat geoordeeld moet worden dat geen eerlijk proces heeft plaatsgevonden. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 25 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3850 onder 6.
6.       De Afdeling is van oordeel dat er in dit geval aanleiding bestaat voor doorbreking van het appèlverbod. Daarover wordt het volgende overwogen.
6.1.    De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft in beide uitspraken waartegen [appellante] verzet heeft aangetekend, uitspraak gedaan in de hoofdzaak zonder eerst partijen uit te nodigen om op een zitting te verschijnen. Dat is in strijd met artikel 8:86, eerste lid van de Awb. Daaruit volgt namelijk dat een voorzieningenrechter alleen onmiddellijk uitspraak mag doen in de hoofdzaak nadat partijen in de gelegenheid zijn gesteld om op zitting te verschijnen. Het is voor een voorzieningenrechter dus niet mogelijk om toepassing te geven aan artikel 8:54 van de Awb. Dat betekent dat [appellante] ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om op een zitting haar beroep toe te lichten. Het recht om op een zitting te worden gehoord is een beginsel van de goede procesorde zoals hiervoor onder 5 overwogen, waar alleen van kan worden afgeweken in de gevallen zoals in de Awb voorzien. Zodoende heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank de goede procesorde zodanig ernstig geschonden, dat geoordeeld moet worden dat geen eerlijk proces heeft plaatsgevonden.
6.2.    Het gebrek dat [appellante] ten onrechte niet op een zitting van de voorzieningenrechter is gehoord, heeft de rechtbank niet onderkend. Daarbij heeft [appellante] ook op de zitting in de verzetsprocedure onvoldoende de mogelijkheid gehad om haar beroep inhoudelijk toe te lichten.
6.3.    Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat de Afdeling zich bevoegd acht om van het hoger beroep kennis te nemen. Het betoog slaagt en het hoger beroep is gegrond.
Slotsom
7.       Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal de Afdeling de bij de rechtbank ingediende verzetten gegrond verklaren. Dat betekent dat op grond van artikel 8:55, negende lid, van de Awb de uitspraken van de voorzieningenrechter van de rechtbank van 29 augustus 2022 en 26 oktober 2022 van rechtswege vervallen. Het onderzoek in de hoofdzaken en de voorlopige voorzieningen moet worden voortgezet bij de rechtbank in de stand waarin het zich bevond en er zal alsnog een mondelinge behandeling op zitting moeten plaatsvinden om het gebrek bij de voorzieningenrechter te herstellen.
8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 december 2022 in zaken nrs. 22/3777 en 22/4313;
III.      verklaart de verzetten tegen de uitspraken van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 29 augustus 2022 in zaken nrs. 22/3777 en 22/3240 en 26 oktober 2022 in zaken nrs. 22/4313 en 22/4314, gegrond;
IV.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 274,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.C.W. Lange, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, griffier.
w.g. Lange
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Bossmann
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2025
314-1114
BIJLAGE
WETTELIJK KADER
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c
Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat:
[…]
c. het beroep kennelijk ongegrond is, […]
Artikel 8:55, zevende lid, aanhef en onder b
De uitspraak strekt tot:
[…]
b. ongegrondverklaring van het verzet,
[…]
Artikel 8:83, eerste lid
Partijen worden zo spoedig mogelijk uitgenodigd om op een in de uitnodiging te vermelden plaats en tijdstip op een zitting te verschijnen. Binnen een door de voorzieningenrechter te bepalen termijn zendt het bestuursorgaan de op de zaak betrekking hebbende stukken aan hem. […]
Artikel 8:86, eerste lid
Indien het verzoek wordt gedaan indien beroep bij de bestuursrechter is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
Artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder c
Geen hoger beroep kan worden ingesteld tegen:
[…]
c. een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid.