202206034/1/V2.
Datum uitspraak: 24 januari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 26 september 2022 in zaak nr. NL21.12794 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 29 juli 2021 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen en geweigerd haar ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen.
Bij uitspraak van 26 september 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R. Deniz, advocaat in Breda, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris en de vreemdeling hebben nadere stukken ingediend.
De minister heeft op verzoek van de Afdeling een schriftelijke uiteenzetting gegeven, waarop de vreemdeling heeft gereageerd.
Overwegingen
1. Wat de vreemdeling in de tweede en derde grief heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De minister heeft namelijk na de uitspraak van de rechtbank aan de vreemdeling bij besluit van 15 februari 2024 alsnog met ingang van de datum van haar asielaanvraag een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend. Zoals de vreemdeling ook zelf in haar reactie hierop heeft gesteld, zijn deze twee grieven daardoor niet langer relevant en spitst de beoordeling van het hoger beroep zich toe op het oordeel van de rechtbank over het door de vreemdeling gestelde risico op besnijdenis in Guinee-Bissau.
2. De eerste grief van de vreemdeling is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat zij haar vrees om besneden te worden bij terugkeer naar Guinee-Bissau niet aannemelijk heeft gemaakt. De vreemdeling betoogt terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat haar tante niet heeft verklaard over het individuele geval. De tante heeft immers ook verklaard over haar eigen besnijdenis volgens de tradities van haar eigen stam, waartoe ook de vreemdeling behoort. De vraag of andere vrouwelijke familieleden zijn besneden is een relevante factor die het risico op besnijdenis in een individueel geval kan vergroten. De Afdeling wijst op haar uitspraak van 24 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2430, onder 2.1. De rechtbank heeft verder niet onderkend dat de minister de relevante landeninformatie onvoldoende kenbaar in onderlinge samenhang met de verschillende relevante factoren bij zijn standpunt heeft betrokken. De vreemdeling heeft verwezen naar het rapport ‘28 Too Many’ van februari 2020, waaruit blijkt dat 95% van de moslimvrouwen in Guinee-Bissau is besneden. De minister heeft in dit verband ten onrechte volstaan met het standpunt dat onduidelijk is of de vreemdeling moslim is en dat onbekend is hoe de familie denkt over besnijdenis. De minister erkent namelijk dat religie vaak overgaat op kinderen, terwijl de leden van zowel de stam van de vader, de Fula, als die van de moeder, de Mandinga, bijna allen moslim zijn en ook de tante heeft verklaard in het nader gehoor dat zijzelf moslim is. Verder heeft de rechtbank weliswaar terecht overwogen dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij afkomstig is van het platteland, maar in het in hoger beroep door de vreemdeling over haar situatie ingebrachte rapport van dr. M.J. Middelburg van 13 december 2022 wordt benadrukt dat niet de afkomst maar de etniciteit de belangrijkste factor is in de prevalentie van vrouwenbesnijdenis in Guinee-Bissau. Volgens het rapport blijkt uit de meest recente gegevens dat vrouwenbesnijdenis een bijna universele praktijk is binnen zowel de etnische groep van de vader als die van de moeder van de vreemdeling. De minister weerlegt dat in zijn reactie niet. Daarbij is ook van belang dat in het rapport wordt gesteld dat besnijdenis in Guinee-Bissau meestal plaatsvindt in de leeftijdscategorie van de vreemdeling. De eerste grief slaagt. Conclusie
3. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. Het beroep is gegrond en het besluit van 29 juli 2021 wordt vernietigd. De minister zal een nieuw besluit moeten nemen op de asielaanvraag van de vreemdeling. Hij zal daarbij zijn standpunt over het door haar gestelde risico op besnijdenis in Guinee-Bissau in het licht van het in hoger beroep ingebrachte rapport van 13 december 2022 nader moeten motiveren. In het bijzonder zal de minister inzichtelijk moeten maken in hoeverre de in het rapport besproken feiten en omstandigheden al dan niet van invloed zijn op dit standpunt. De minister moet de proceskosten vergoeden. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 26 september 2022 in zaak nr. NL21.12794;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 29 juli 2021, V-285.638.3794;
V. veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3174,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, voorzitter, en mr. A. Kuijer en mr. J.J.W.P. van Gastel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.P.M. Zwinkels, griffier.
w.g. De Poorter
voorzitter
w.g. Zwinkels
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2025
309-1065