ECLI:NL:RVS:2025:2391

Raad van State

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
BRS.25.000052
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. den Heyer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie tegen uitspraak rechtbank Den Haag over vrijheidsontnemende maatregel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 10 januari 2025. De rechtbank had in die uitspraak geoordeeld over de vrijheidsontnemende maatregel die op 12 oktober 2024 aan betrokkene was opgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep van betrokkene, dat gericht was tegen de tenuitvoerlegging van de maatregel, voor een deel gegrond en droeg de minister op om betrokkene schadeloos te stellen. De minister ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 28 mei 2025 geoordeeld dat het hoger beroep van de minister ontvankelijk is. De Afdeling heeft de rechtsvraag over de gekozen grondslag van de rechtbank beantwoord en vastgesteld dat de rechtbank een onjuiste rechtsmiddelenclausule had vermeld. De Afdeling heeft ook de omstandigheden van de grensdetentie van betrokkene beoordeeld en geconcludeerd dat de grief van de minister slaagt.

De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van betrokkene ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. M. den Heyer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.W.A. Weber, griffier.

Uitspraak

BRS.25.000052
Datum uitspraak: 28 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 10 januari 2025 in zaak nr. NL24.50879 in het geding tussen:
[betrokkene]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 12 oktober 2024 heeft de minister betrokkene een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Bij uitspraak van 10 januari 2025 heeft de rechtbank het tegen het voortduren van de maatregel door betrokkene ingestelde beroep, voor zover gericht tegen de tenuitvoerlegging van de maatregel, gegrond verklaard en voor het overige ongegrond en de minister opgedragen betrokkene schadeloos te stellen.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
Betrokkene, vertegenwoordigd door mr. N. Birrou, advocaat in Roermond, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
Ontvankelijkheid
1.        De door de minister opgeworpen rechtsvraag over de door de rechtbank gekozen grondslag voor haar uitspraak (artikel 96 van de Vw 2000) heeft de Afdeling bij uitspraak van 24 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1857, onder 2 tot en met 3.5, beantwoord. Uit de overwegingen in die uitspraak, die hier van overeenkomstige toepassing zijn, vloeit voort dat de rechtbank een onjuiste rechtsmiddelenclausule heeft vermeld onder haar uitspraak en dat de Afdeling bevoegd is om van het hoger beroep kennis te nemen. Dit betekent dat het hoger beroep van de minister ontvankelijk is.
Beoordeling van het hoger beroep
2.        De in de enige grief opgeworpen rechtsvraag over de omstandigheden in het Justitieel Complex Schiphol ten tijde van de grensdetentie van betrokkene tussen 12 oktober 2024 en 16 november 2024 en de rechtmatigheid van de tenuitvoerlegging van die grensdetentie, heeft de Afdeling bij uitspraken van 29 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:258, en 26 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:789 beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraken, die hier van overeenkomstige toepassing zijn, vloeit voort dat de grief slaagt.
Conclusie
3.        De Afdeling ziet ook ambtshalve geen reden om de grensdetentie onrechtmatig te achten. Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank. Het is niet nodig wat de minister verder heeft aangevoerd te bespreken. Omdat er geen beroepsgronden zijn die de rechtbank niet heeft besproken, is het beroep alsnog ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt daarom afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.        vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, van 10 januari 2025 in zaak nr. NL24.50879;
III.        verklaart het beroep ongegrond;
IV.        wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. M. den Heyer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.W.A. Weber, griffier.
w.g. Den Heyer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Weber
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2025
846-1017