ECLI:NL:RVS:2025:2279

Raad van State

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
202307137/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking nummeraanduiding door college van burgemeester en wethouders van Delft na samenvoeging van panden

In deze zaak gaat het om de intrekking van de nummeraanduiding van een pand in Delft door het college van burgemeester en wethouders. Op 31 maart 2022 heeft het college besloten de nummeraanduiding van [locatie 1] in Delft in te trekken, omdat er door de samenvoeging van panden aan [locatie 2] één verblijfsobject zou zijn ontstaan. [appellante], de eigenaar van de panden, is het niet eens met deze beslissing en heeft bezwaar gemaakt. Het college verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna [appellante] in beroep ging bij de rechtbank Den Haag. De rechtbank heeft op 21 augustus 2023 het beroep ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep van [appellante] bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 15 april 2025 behandeld. Tijdens de zitting werd besproken of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college bevoegd was om de nummeraanduiding in te trekken. Het college stelde dat [appellante] geen belang meer had bij de procedure, omdat de panden inmiddels in eigendom waren van een andere partij. [appellante] heeft echter aangetoond dat zij nog steeds belang heeft bij de uitkomst van de procedure vanwege mogelijke schade.

De Raad van State concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de intrekking van de nummeraanduiding rechtmatig was. De samenvoeging van de panden leidde tot één verblijfsobject, waardoor het college op grond van de Wet Basisregistratie Adressen en Gebouwen en de Verordening naamgeving en nummering verplicht was om de nummeraanduiding in te trekken. Het hoger beroep van [appellante] wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

202307137/1/A3.
Datum uitspraak: 21 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: [appellante]), gevestigd in Delft,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 augustus 2023 in zaak nr. 22/5198 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Delft.
Procesverloop
Bij besluit van 31 maart 2022 heeft het college de nummeraanduiding [locatie 1] te Delft ingetrokken.
Bij besluit van 3 augustus 2022 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 augustus 2023 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 april 2025, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door P.C.R.R. Debipersad en M. van Drunen, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       De panden aan de [locatie 2] in Delft waren ten tijde in geding in eigendom van [appellante]. In 1996 is een vergunning verleend voor het samenvoegen van deze panden door middel van muurdoorbraken. Volgens het college is er door deze samenvoeging één verblijfsobject ontstaan en is hij op grond van artikel 6 van de Wet Basisregistratie Adressen en Gebouwen (hierna: Wet Bag) en artikel 3, tweede en vierde lid, van de Verordening naamgeving en nummering (adressen) Delft 2022 (hierna: Verordening) verplicht om de nummeraanduiding in te trekken. Daarom heeft het college de nummeraanduiding [locatie 1] in Delft ingetrokken. [appellante] is het daar niet mee eens. Zij meent dat het pand de oude nummeraanduiding moet behouden en dat het college ten onrechte tot intrekking is overgegaan.
2.       De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en kort weergegeven als volgt overwogen.
Met de samenvoeging van de panden aan de [locatie 2] in Delft is één verblijfsobject ontstaan in de zin van de Wet Bag. Door de muurdoorbaak zijn de panden namelijk onderling bereikbaar. Ook is de voordeur van het pand met nummeraanduiding [locatie 1] geblokkeerd. Dit maakt dat het pand met nummeraanduiding [locatie 1] niet meer als een in functioneel opzicht zelfstandig verblijfsobject kan worden gezien. De samengevoegde panden vallen onder de definitie van verblijfsobject in de Wet Bag. Ze zijn namelijk in functioneel opzicht zelfstandig en hebben één afsluitbare toegang vanaf de openbare weg. De samengevoegde panden zijn verder verhuurd aan een huurder, die er verschillende bedrijven in heeft gehuisvest. Er is dan ook sprake van een bedrijfsmatig doel. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat de (samengevoegde) panden binnen de reikwijdte van de Wet Bag vallen en dat het college bevoegd was om hier beslissingen over te nemen.
Verder hebben artikel 6, eerste lid, van de Wet Bag en artikel 3, tweede en vierde lid, van de Verordening, een dwingendrechtelijk karakter. Dit betekent dat het college geen rekening kan houden met de gevolgen die de intrekking van de nummeraanduiding voor [appellante] zou kunnen hebben.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het college terecht is overgegaan tot intrekking van de nummeraanduiding [locatie 1].
Beoordeling hoger beroep
3.       In dit hoger beroep is alleen aan de orde of de rechtbank met juistheid tot het oordeel is gekomen dat het college de nummeraanduiding [locatie 1] terecht heeft ingetrokken.
Procesbelang
4.       Het college betoogt dat [appellante] geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep, omdat zij de panden aan de [locatie 2] in Delft niet meer in haar eigendom heeft. Hiervoor heeft het college een uittreksel uit het kadaster overgelegd waaruit volgt dat sinds 2024 [partij] eigenaar is van de panden.
4.1.    Het procesbelang dat [appellante] heeft bij de uitkomst van de procedure, is wat zij concreet met haar hoger beroep wil of kan bereiken. Het gaat niet om de vraag óf zij gelijk heeft, maar of zij een reëel en actueel belang heeft bij het gelijk, als zij dat zou hebben (zie de uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2946).
4.2.    [appellante] heeft op zitting voldoende aannemelijk gemaakt dat zij belang heeft bij de uitkomst van deze procedure vanwege mogelijk geleden schade. [appellante] is om die reden ontvankelijk in haar hoger beroep. De vraag naar de huidige eigendomssituatie kan daarom in het midden blijven. Het verzoek van [appellante] om te mogen reageren op door het college ingebrachte informatie uit het kadaster zal daarom worden afgewezen.
Vertegenwoordigingsbevoegdheid
5.       [appellante] heeft aangevoerd dat Van Drunen niet bevoegd is om het college te vertegenwoordigen. Dit betoog slaagt niet. Uit de zittingsaantekeningen van de rechtbank volgt dat het college voor Van Drunen een machtiging heeft afgegeven om hem in deze procedure te vertegenwoordigen. Dit heeft Van Drunen op de zitting nogmaals bevestigd. Er is geen aanleiding om hieraan te twijfelen.
Inhoudelijk
6.       In hoger beroep heeft [appellante] haar gronden in beroep in grote lijnen herhaald. Daarbij heeft zij geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd. Dit betekent dat het college terecht tot intrekking van de nummeraanduiding is overgegaan. Daarom is er ook geen sprake van een onrechtmatig besluit en dus ook geen grond voor schadevergoeding.
7.       De door [appellante] op de zitting gedane verzoeken om verklaringen voor recht over brondocumenten van de panden vallen buiten de omvang van het geding en behoeven daarom geen bespreking.
Conclusie
8.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. C.C.W. Lange, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van L.M. Jacquemijns, griffier.
w.g. Lange
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2025