202206291/1/A3.
Datum uitspraak: 22 januari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A], [appellant B] en [appellant C] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellanten]), allen wonend in [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 22 september 2022 in zaak nr. 21/594 in het geding tussen:
EatGreek B.V. en [appellanten]
en
de burgemeester van Kerkrade.
Procesverloop
Bij besluit van 21 juli 2020 heeft de burgemeester een aanvraag van EatGreek om een vergunning op grond van de Drank- en Horecawet afgewezen.
Bij besluit van 28 januari 2021 heeft de burgemeester het door EatGreek en [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 september 2022 heeft de rechtbank het door EatGreek en [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellanten] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellanten] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 december 2024, waar [appellanten], bijgestaan door mr. J.M. Wolfs, advocaat in Maastricht, en [gemachtigde], en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. B.J.M. Schmeets en mr. C.M.C. Dodemont, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. EatGreek heeft op 18 februari 2019 een horecaruimte met inventaris gehuurd van [appellanten], eigenaar van het pand aan de [locatie]. De voorgaande huurder, Simply Greek B.V., is op 22 augustus 2017 failliet verklaard. [appellanten] en Simply Greek hebben per 31 maart 2017 een beëindigingsovereenkomst gesloten waarbij [appellanten] de inventaris van Simply Greek overnam voor een bedrag van € 40.000,- en onder verrekening van de huurschuld van € 79.028,- . De curator in het faillissement van Simply Greek heeft eind augustus 2017 de nietigheid van deze overeenkomst ingeroepen wegens benadeling van de verhaalsmogelijkheden van andere schuldeisers. De curator heeft de sloten van de bedrijfsruimte vervangen. In februari 2019 heeft de curator met instemming van de rechter-commissaris een regeling met [appellanten] getroffen waarbij [appellanten] onder andere € 20.000,- aan de boedel betaalde en € 60.000,- aan de leverancier van de inventaris.
2. EatGreek heeft de burgemeester verzocht een Drank- en Horecawetvergunning af te geven. De burgemeester heeft de aanvraag afgewezen, omdat hij van mening is dat een ernstig vermoeden bestaat dat de vergunning mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen. Aan de afwijzing heeft de burgemeester een advies van het Landelijk Bureau Bibob (hierna: LBB) van 12 december 2019 ten grondslag gelegd, dat is aangevuld bij advies van 12 juni 2020.
3. Volgens de burgemeester volgt uit de adviezen van het LBB dat EatGreek in relatie staat tot de strafbare feiten die [appellanten] vermoedelijk heeft gepleegd, namelijk schuldwitwassen door het verwerven en van 1 april 2017 tot 19 februari 2019 voorhanden hebben van de inventaris waarvan [appellanten] kon vermoeden dat deze van misdrijf afkomstig was, namelijk de door Simply Greek gepleegde bedrieglijke bankbreuk. Tussen EatGreek en [appellanten] bestaat volgens de burgemeester een zakelijk samenwerkingsverband. Daarmee bestaat een ernstig gevaar dat de Drank- en Horecawetvergunning mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet Bibob, aldus de burgemeester.
4. De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester op juiste gronden tot zijn besluit is gekomen.
Het hoger beroep
5. [appellanten] heeft meerdere hogerberoepsgronden aangevoerd. Ook heeft hij een aantal van de door de burgemeester uit de LBB adviezen overgenomen feiten en aannames gemotiveerd betwist. Om proces-economische redenen zal de Afdeling de hogerberoepsgrond over het bestaan van een zakelijk samenwerkingsverband tussen EatGreek en [appellanten] eerst behandelen. [appellanten] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester redelijkerwijs het standpunt kon innemen dat een zakelijk samenwerkingsverband bestaat tussen EatGreek en hem. De rechtbank heeft daarover het volgende geoordeeld:
"9. […] De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er sprake is van een samenwerkingsverband tussen EatGreek BV en [appellanten] c.s. Verweerder heeft zich eveneens terecht op het standpunt gesteld dat [appellanten] c.s. niet enkel verhuurder is van het vestigingspand, maar dat zij ook nog een substantieel deel van de onderneming — in de vorm van inventaris — aan EatGreek BV verhuren. Dit maakt dat zij betrokken zijn bij de onderneming. Voor wat betreft de omvang van de gehuurde inventaris verwijst de rechtbank naar de inventarislijst bij het aanvullend Bibob-advies (o.a. een groot deel van de keuken, borden, twee pinautomaten, een telefoon, een alarminstallatie, een camerasysteem, een partij bestek en 150 m2 antislip vloer). Het pand is volledig ingericht als restaurant en wordt ook als zodanig verhuurd. Derhalve is sprake van een zakelijke relatie die gericht is op samenwerking en die een zeker duurzaam karakter heeft."
5.1. Volgens [appellanten] maakt het gegeven dat hij het horecapand met een deel van de inventaris verhuurt aan EatGreek, niet dat er sprake is van een samenwerkingsverband dat een structureel en duurzaam karakter heeft. De vergoeding voor de inventaris is ingebed in de huurprijs. De enkele huurrelatie maakt niet dat er een zakelijk samenwerkingsverband is, aldus [appellanten].
5.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 20 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4759, moet voor het aannemen van een zakelijk samenwerkingsverband een zakelijke relatie bestaan die is gericht op samenwerking en een zeker duurzaam en structureel karakter heeft. 5.3. Volgens de burgemeester is sprake van een zakelijk samenwerkingsverband, omdat EatGreek horecaruimte en inventaris huurt van [appellanten]. Ook heeft EatGreek meubilair gekocht van [appellanten] en hebben zij gezamenlijk opgetrokken in de bezwaarfase, waarbij zij zijn vertegenwoordigd door dezelfde advocaat.
5.4. Naar het oordeel van de Afdeling rechtvaardigt dit op geen enkele wijze de conclusie dat er tussen hen een zakelijk samenwerkingsverband bestaat. Uit wat de burgemeester aanvoert blijkt namelijk niet dat er een zakelijke relatie bestaat die gericht is op samenwerking in het door EatGreek gehuurde te exploiteren bedrijf. De enkele huurrelatie of de vaststelling dat EatGreek inventaris heeft gekocht van [appellanten] is onvoldoende om te kunnen oordelen dat een zakelijk verband gericht op samenwerking bestaat. Dat EatGreek en [appellanten] door dezelfde gemachtigde werden vertegenwoordigd in de bezwaarfase is een keuze die hen vrijstaat, en wijst evenmin op een zakelijk samenwerkingsverband in vorenbedoelde zin. Ook is niet aangevoerd of gebleken dat [appellanten] enige zeggenschap heeft over de bedrijfsvoering van EatGreek. De burgemeester heeft dan ook niet voldaan aan zijn vergewisplicht, die hem verplicht te beoordelen of het advies van het LBB en het daartoe ingestelde onderzoek naar de feiten op zorgvuldige wijze tot stand gekomen is en of de feiten de conclusies kunnen dragen (vergelijk daarvoor bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 31 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:661). Het door de burgemeester in navolging van het advies van het LBB ten onrechte veronderstelde samenwerkingsverband tussen [appellanten] en EatGreek kan de conclusie dat ernstig gevaar bestaat dat de door EatGreek gevraagde Drank-en Horecawet vergunning mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen niet dragen. 5.5. Het betoog slaagt.
Conclusie over het hoger beroep
6. Uit het voorgaande volgt dat de burgemeester de door EatGreek gevraagde Drank- en Horecawetvergunning niet mocht weigeren op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet Bibob. De Afdeling merkt daarbij nog het volgende op. Voor zover al sprake zou zijn van schuldwitwassen, wat door [appellanten] gemotiveerd is betwist, is het de Afdeling onduidelijk gebleven hoe dit feit samenhangt met de activiteiten waarvoor de Drank- en Horecawetvergunning is aangevraagd, namelijk het schenken van alcohol. Ook is op geen enkele wijze duidelijk geworden welke strafbare feiten EatGreek en/of [appellanten] zouden kunnen plegen met de Drank- en Horecawetvergunning. Gelet hierop moet de burgemeester de aanvraag voor de Drank- en Horecawetvergunning in behandeling nemen en verlenen, indien daaraan geen andere beletselen in de weg staan.
7. Het hoger beroep is gegrond. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, verklaart de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond, vernietigt zij het besluit van 28 januari 2021 en herroept zij het besluit van 21 juli 2020. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 28 januari 2021. Daarnaast zal de Afdeling bepalen dat de burgemeester een besluit moet nemen op de aanvraag van EatGreek om een Drank- en Horecawetvergunning (nu: Alcoholwetvergunning).
8. De burgemeester moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Limburg van 22 september 2022 in zaak nr. 21/594;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de burgemeester van Kerkrade van 28 januari 2021, kenmerk: 21u0006318;
V. herroept het besluit van de burgemeester van Kerkrade van 21 juli 2020, kenmerk: 20u0032048;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. bepaalt dat de burgemeester van Kerkrade op de aanvraag van EatGreak B.V. een besluit moet nemen;
VIII. veroordeelt de burgemeester van Kerkrade tot vergoeding van bij [appellant A], [appellant B] en [appellant C] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.628,-, toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en een bedrag van € 193,17 in verband met gemaakte reiskosten;
IX. veroordeelt de burgemeester van Kerkrade tot vergoeding van bij [appellant A], [appellant B] en [appellant C] in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 647,-, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
X. gelast dat de burgemeester van Kerkrade aan [appellant A], [appellant B] en [appellant C] de door hen voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 908,- vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.R. Renkema, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen
voorzitter
w.g. Renkema
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2025
1071