ECLI:NL:RVS:2025:2084

Raad van State

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
202402560/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van een locatie voor de plaatsing van een ondergrondse restafvalcontainer in IJsselstein

Op 7 mei 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over de plaatsing van een ondergrondse restafvalcontainer (ORAC) in IJsselstein. Het college van burgemeester en wethouders had op 26 maart 2024 een locatieplan vastgesteld, waarbij een locatie tegenover [locatie 1] was aangewezen voor de ORAC. Drie appellanten, wonend in IJsselstein, waren het niet eens met dit besluit en stelden dat de noodzaak voor de ORAC ontbrak en dat er geschiktere locaties beschikbaar waren. Ze verwezen naar het beleid dat alleen woningen met een perceel kleiner dan 130 m² toegang zouden moeten krijgen tot een ORAC, en stelden dat de aangewezen locatie niet voldeed aan deze criteria.

De Afdeling heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het college de locatie geschikt had mogen achten. De appellanten betoogden dat de verkeersveiligheid in gevaar zou komen door de nabijheid van een druk kruispunt en dat de ORAC zou leiden tot bijplaatsingen en zwerfafval. De Afdeling oordeelde dat het college voldoende had gemotiveerd dat de verkeersveiligheid niet in het geding was en dat de ORAC periodiek zou worden schoongemaakt. Ook werd vastgesteld dat de alternatieve locaties die door de appellanten waren aangedragen niet zodanig geschikter waren dat het college had moeten afzien van de aangewezen locatie.

Uiteindelijk verklaarde de Afdeling de beroepen ongegrond, wat betekent dat het college niet verplicht was om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak bevestigt de beleidsruimte van het college bij het maken van afwegingen over de plaatsing van afvalcontainers en de noodzaak daarvan.

Uitspraak

202402560/1/R1.
Datum uitspraak: 7 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.       [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] (hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), beiden wonend in IJsselstein,
2.       [appellant sub 2A], [appellant sub 2B]h (hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), beiden wonend in IJsselstein,
3.       [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] (hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 3]), beiden wonend in IJsselstein,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van IJsselstein,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 maart 2024 heeft het college het locatieplan voor Eiteren (PV45) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 februari 2025, waar [appellant sub 1A], [appellant sub 1B], [appellant sub 2], vertegenwoordigd door [appellant sub 2A] en vergezeld door [persoon], en het college, vertegenwoordigd door mr. J.J. Vogel, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Bij het besluit is de locatie tegenover [locatie 1] aangewezen voor de plaatsing van een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC). [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] wonen op onderscheidenlijk [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3]. Zij zijn het niet eens met het besluit. Volgens hen is een ORAC op de locatie niet nodig en zijn er geschiktere locaties.
Toetsingskader
2.       Bij de keuze van een locatie voor een ORAC moet het bestuursorgaan een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het locatieplan. Daarbij heeft het bestuursorgaan beleidsruimte. De Afdeling beoordeelt, aan de hand van de beroepsgronden, of de nadelige gevolgen van de aanwijzing van de locatie niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de aanwijzing te dienen doelen. Daarbij beoordeelt zij of het bestuursorgaan de locatie geschikt heeft mogen achten voor de plaatsing van de ORAC.
3.       Bij het bepalen van de locaties van de ORAC heeft het college de "Criteria voor locatiekeuze ondergrondse containers" gehanteerd.
De beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3]
Participatie
4.       [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat zij ten onrechte niet zijn gehoord over hun zienswijze.
4.1.    Het besluit is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Deze procedure kent niet de verplichting om degenen die zienswijzen tegen het ontwerpbesluit hebben ingebracht, voorafgaand aan het nemen van het definitieve besluit nog te horen. Ook anderszins is de Afdeling niet gebleken dat het college gehouden was om hen te horen.
In het gemeentelijk document van 3 februari 2020 waarin de aanwijzingsprocedure is beschreven, staat dat "indien nodig" contact wordt opgenomen met de indiener van een reactie of zienswijze. Het college heeft tijdens de zitting nader toegelicht dat alleen contact wordt opgenomen met de indiener van een zienswijze als daar concrete aanleiding voor is, bijvoorbeeld als onduidelijk is wat er met de zienswijze wordt bedoeld. In dit geval was daar volgens het college geen aanleiding voor, omdat de inhoud van de zienswijze voldoende duidelijk was.
Het betoog slaagt niet.
Noodzaak
5.       [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat de noodzaak voor een ORAC op de locatie ontbreekt. Zij verwijzen naar het beleid dat is neergelegd in de "Aanwijzingsprocedure ondergrondse restafvalcontainers" (hierna: de Aanwijzingsprocedure). Daarin staat volgens hen dat alleen woningen met een perceel dat kleiner is dan 130 m² toegang moeten krijgen tot een ORAC. Volgens hen wijkt het college van dat beleid af, omdat de ORAC op de aangewezen locatie is bedoeld voor woningen met een perceel dat groter is dan 130 m². Zij hebben in dat verband verder gewezen op de locatie in Sterkenburg, waar het college wel aanleiding zag een locatie te laten vervallen, omdat de percelen daar overwegend groter zijn dan 130 m².
5.1.    In de Aanwijzingsprocedure staat het volgende: "Woningen met een groot perceel (of in een buurt met overwegend grote percelen) krijgen een 4e  minicontainer. Woningen met een klein perceel (<130m2 — of buurten met overwegend kleine percelen) krijgen de toegang tot een ondergrondse restafvalcontainer.
5.2.    In dit geval moeten de woningen aan de Prins Clauskade 1-11 verplicht gebruik maken van de ORAC voor de inzameling van hun restafval. Verder krijgen de woningen aan de Prins Clauskade 12, 15 t/m 28 en de woningen aan Eiteren 22,24 en 26 de keuze tussen gebruikmaken van de ORAC op de aangewezen locatie of het krijgen van een minicontainer.
5.3.    Het college heeft toegelicht dat in de regel woningen met een perceel dat kleiner is dan 130 m² kunnen worden aangemerkt als kleine percelen, omdat bij die percelen minder ruimte is voor een minicontainer. De oppervlakte van 130 m² is volgens het college geen harde norm, maar een beleidsuitgangspunt om te beoordelen of sprake is van een klein perceel. Volgens het college zijn de percelen aan de Prins Clauskade 1-11, ook als wordt aangenomen dat ze (iets) groter zijn dan 130 m², aan te merken als kleine percelen, omdat ze niet beschikken over voldoende buitenruimte voor het plaatsen van een vierde minicontainer. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben dat niet bestreden. Het college heeft daarnaast over de locatie in Sterkenburg toegelicht dat voor elke locatie een eigen afweging plaatsvindt. Volgens het college gaat het om een andere buurt met andersoortige percelen. Daarnaast was daar wel een alternatieve locatie beschikbaar.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college gelet op het voorgaande toereikend gemotiveerd waarom het noodzakelijk is dat er een ORAC op de locatie wordt geplaatst. De stelling van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] dat de woningen aan de Prins Clauskade 12, 15 t/m 28 en de woningen aan Eiteren 22,24 en 26 geen keuze hebben gekregen en verplicht gebruik moesten maken van de ORAC, behoeft geen bespreking.
Het betoog slaagt niet.
6.       De Afdeling zal hierna beoordelen of het college de locatie geschikt heeft mogen achten voor de plaatsing van een ORAC.
Geschiktheid locatie
Verkeersveiligheid
7.       [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat door de aanwijzing de verkeersveiligheid in gevaar komt, omdat de locatie op minder dan 15 m van de kruising van Eiteren, de Oranje Nassaulaaan en de Touwlaan ligt. Volgens [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] is dat een druk kruispunt. Daarnaast wonen de bewoners voor wie de ORAC is bedoeld op zo een grote afstand van de ORAC, dat zij gebruik zullen maken van de auto om hun afval weg te brengen. Ook wijzen zij erop dat bij het legen van de containers de weg wordt geblokkeerd en dat dit kan leiden tot gevaarlijke situaties. Daarnaast hebben [appellant sub 2] en [appellant sub 3] erop gewezen dat een verzoek van hen om aan de voorzijde van [locatie 1] een uitrit te maken eerder is afgewezen, vanwege de verkeersveiligheid.
7.1.    De Afdeling ziet in het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat het college af had moeten zien van het aanwijzen van de locatie vanwege de verkeersveiligheid. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 24 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1464, is de verkeersaantrekkende werking van ORAC’s in het algemeen beperkt en is het legen van ORAC’s van korte duur. Het college heeft toegelicht dat een verkeerskundige van de gemeente de verkeersveiligheid heeft onderzocht en heeft geconcludeerd dat er geen gevaarlijke verkeerssituaties worden voorzien. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanleiding om aan de juistheid van die bevindingen te twijfelen. Omdat de woningen waarvoor de ORAC is bedoeld allemaal op een loopafstand van minder dan 250 m liggen, worden door het college geen extra verkeersbewegingen verwacht. Het college heeft verder toegelicht dat het legen van de container 1 keer per week buiten de drukste tijden van de dag gebeurt en ongeveer 3 minuten duurt. Daarnaast blijft het voertuig tijdens het legen bemand, zodat hulpdiensten op dat moment kunnen doorrijden. De Afdeling ziet gelet op het advies van de verkeersdeskundige en de toelichting van het college in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het college de locatie niet heeft mogen aanwijzen, vanwege de verkeersveiligheid. De omstandigheid dat eerder een vergunningaanvraag voor het maken van een uitrit is geweigerd, leidt niet tot een andere conclusie. Voor de beoordeling van een dergelijke vergunningaanvraag geldt namelijk een ander toetsingskader.
Het betoog slaagt niet.
Bijplaatsingen, zwerfafval en stank
8.       [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] voeren aan dat een ORAC op de locatie zal zorgen voor bijplaatsingen en zwerfafval, omdat er op de locatie weinig sociale controle is en het op de route van kroeggangers ligt.
8.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de hiervoor genoemde uitspraak van 24 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1464, hoeft geurhinder door een ORAC onder normale omstandigheden niet aan een aanwijzing van een locatie in de weg te staan. Alleen bij locatiespecifieke of andere bijzondere omstandigheden kan geuroverlast ertoe leiden dat het college de locatie niet mocht aanwijzen. Het college heeft toegelicht dat de ORAC periodiek wordt schoongemaakt en dat indien dit niet voldoende is, bijvoorbeeld in de zomer er een melding kan worden gedaan voor extra schoonmaak. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben geen locatiespecifieke omstandigheden aangedragen, die het aannemelijk maken dat de ORAC onaanvaardbare geurhinder zal veroorzaken.
Over het bijplaatsen van afval heeft de Afdeling eerder overwogen dat dit een kwestie van handhaving is en een eventuele gebrekkige handhaving de rechtmatigheid van het aanwijzingsbesluit niet aantast (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 15 augustus 2018, (ECLI:NL:RVS:2018:2724, onder 6.1). Bovendien heeft het college toegelicht dat de gemeente zich inzet om bijplaatsingen zoveel mogelijk te voorkomen door ervoor te zorgen dat de ORAC schoon en bereikbaar is en dat afval naast de ORAC zo snel mogelijk wordt opgehaald.
Het betoog slaagt niet.
De plaatsing van een boom
9.       [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat het college de locatie niet heeft mogen aanwijzen, omdat hen is beloofd dat daar een nieuwe kastanjeboom zou worden geplant.
9.1.    [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben niet aannemelijk gemaakt dat het college een dergelijke toezegging heeft gedaan. De enkele stelling dat dit door iemand van de gemeente is beloofd is daarvoor onvoldoende. Het betoog kan alleen al daarom niet slagen.
Conclusie geschiktheid
10.     De conclusie is dat het college de aangewezen locatie geschikt heeft mogen achten voor plaatsing van een ORAC.
Alternatieve locaties
11.     [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat er geschiktere locaties zijn. Zij hebben op de volgende drie locaties gewezen: de Oranje Nassaulaan, de hoek van de Touwlaan en Eiteren en de inrit van de parkeergarage op Eiteren.
11.1.  In overweging 10 heeft de Afdeling geoordeeld dat het college de locatie geschikt heeft mogen achten voor het plaatsen van een ORAC. De Afdeling zal beoordelen of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de aangewezen locatie vanwege de aangedragen alternatieve locaties.
Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie dat geoordeeld moet worden dat het college niet heeft mogen vasthouden aan zijn keuze voor de aangewezen locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.
11.2.  Het college heeft toegelicht dat het de drie alternatieven die [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben aangedragen heeft onderzocht. Over de Oranje Nassaulaan heeft het college toegelicht dat het een doorgaande en drukkere weg is, waardoor een ORAC daar niet wenselijk is. Over de hoek van de Touwlaan en Eiteren heeft het college toegelicht dat deze locatie op een te grote loopafstand ligt van de woningen van de voorziene gebruikers van de ORAC. Daarnaast moeten de voorziene gebruikers oversteken om die locatie te bereiken en ligt deze locatie te dicht bij het kruispunt. De laatste door [appellant sub 2] en [appellant sub 3] genoemde locatie bij de inrit van de parkeergarage is volgens het college niet geschikt, vanwege kabels en leidingen in de grond.
De Afdeling is van oordeel dat het college gelet op het voorgaande deugdelijk heeft gemotiveerd dat de aangedragen alternatieve locaties niet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie dat het college voor een van die locaties had moeten kiezen.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
12.     De beroepen zijn ongegrond.
13.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Benek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Tarifit, griffier.
w.g. Benek
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Tarifit
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2025
672-1036