202404936/1/R1.
Datum uitspraak: 30 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend in Kwadijk, gemeente Edam- Volendam,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Edam-Volendam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 13 juni 2024 heeft de raad het bestemmingsplan "Bufferwoningen Kwadijk" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] een anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Land van Kwadijk B.V. heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 maart 2025, waar [appellant] en [appellant A], en de raad, vertegenwoordigd door mr. S. Smit, advocaat te Alkmaar, S. Breuker en J. Doesburg zijn verschenen. Voorts is ter zitting Land van Kwadijk B.V., vertegenwoordigd door mr. J.C. Ellerman, advocaat te Amsterdam, en [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 29 november 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het plan voorziet in de bouw van 44 woningen op een nog onbebouwd perceel in en ten zuiden van het bebouwingslint van Kwadijk. [appellant] en anderen wonen aan noordkant van de Kwadijk, direct tegenover de voorziene ontsluitingsweg van het plangebied. Zij kunnen zich niet verenigen met het plan.
Toetsingskader
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Beroepsgronden
4. [appellant] en anderen richten zich tegen de wijze waarop de ontsluiting van het plangebied is voorzien. Zij vrezen voor verkeersonveilige situaties en overlast. Zij zijn niet overtuigd door het uitgevoerde verkeersonderzoek en pleiten voor een andere ontsluiting van het plangebied, via de westkant.
5. De Afdeling overweegt dat de manier waarop een weg of ontsluiting verkeerstechnisch exact wordt ingericht, niet in een bestemmingsplan hoeft te worden geregeld. Verkeerstechnische aspecten hebben namelijk geen betrekking op het plan zelf, maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. In deze procedure komt in het kader van de uitvoerbaarheid van het plan aan de orde de vraag of de raad zich voldoende ervan heeft vergewist dat een aanvaardbare verkeerssituatie en verkeersafwikkeling in en om het plangebied kan worden gerealiseerd (vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 2 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:654 en 8 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:485). Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich daar voldoende van vergewist. De Afdeling licht hierna toe waarom zij dat vindt. 6. De raad heeft toegelicht dat voorafgaand aan de vaststelling van het plan verkeersonderzoek is uitgevoerd door Sweco. De resultaten van dat onderzoek zijn neergelegd in de notitie Land van Kwadijk, van 8 november 2022, die als bijlage 3 bij de plantoelichting is gevoegd. Hieruit volgt dat de ontsluiting van de nieuwe woonwijk via een aansluiting op de Kwadijk op een veilige manier kan plaatsvinden omdat de Kwadijk lage verkeersintensiteiten kent, en een maximumsnelheid van 30 km/u. Ook is een rijcurveonderzoek uitgevoerd waaruit blijkt dat ook grote auto’s het plangebied kunnen in- en uitrijden zonder dat daarvoor het parkeerterrein tussen de woningen van appellanten moet worden gebruikt. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt mocht stellen dat bij een aansluiting op de Kwadijk een aanvaardbare verkeerssituatie en verkeersafwikkeling kan worden gerealiseerd. Gelet op de notitie van Sweco is er geen reden om aan te nemen dat de Kwadijk de te verwachten verkeersintensiteiten niet zal kunnen verwerken of dat de aansluiting niet op een verkeersveilige wijze kan worden uitgevoerd. In wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de notitie van Sweco zodanige gebreken of leemten in kennis bevat dat de raad zich daar bij de vaststelling van het bestemmingsplan niet op mocht baseren.
7. Verder heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in de mogelijke hinder van inschijnende koplampen geen aanleiding hoeven zien voor de conclusie dat hun woon- en leefklimaat onaanvaardbaar zal worden aangetast door het bestemmingsplan. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat uit de notitie van Sweco volgt dat lichthinder door inschijnende koplampen bij het perceel [locatie] kan ontstaan, maar dat lichthinder door inschijnende koplampen kan worden gereduceerd door de aanwezige heg ter plaatse hoger te laten groeien.
8. Met betrekking tot het door [appellant] en anderen voorgestane alternatief, een ontsluiting via de westkant, overweegt de Afdeling dat de raad heeft toegelicht waarom hij dat dit geen geschikt alternatief vindt. Als het verkeer langs die kant het plangebied zou moeten verlaten zou dat via woonstraten en langs een basisschool moeten rijden. Dat acht de raad niet wenselijk. De raad heeft daarmee naar het oordeel van de Afdeling toereikend gemotiveerd waarom niet gekozen is voor een alternatieve ontsluiting van het plangebied aan de westzijde.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Besselink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van A. Sandanam, griffier.
w.g. Besselink
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Sandanam
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 april 2025