202202791/1/A2.
Datum uitspraak: 22 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 6 april 2022 in zaak nr. 20/2718 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Openbare zitting gehouden op 22 april 2025 om 11:00 uur.
Tegenwoordig:
staatsraad mr. W. den Ouden, voorzitter
staatsraad mr. C.J. Borman, lid
staatsraad mr. N. Verheij, lid
griffier: mr. O. van Loon
jurist: mr. D.T.J. van de Voort
Verschenen:
Geen van beide partijen is op de zitting verschenen.
====================================
De minister heeft bij besluit van 12 december 2017 de aan [appellant] verleende subsidie in het kader van het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten 2006 voor het rijksmonument aan de [locatie] in Baexem vastgesteld op € 681,00. Bij besluit van 21 september 2020 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakt bezwaar ongegrond verklaard.
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 6 april 2022 van de rechtbank. Daarin heeft de rechtbank het beroep van [appellant] tegen het besluit van 21 september 2020 gegrond verklaard, het besluit van 21 september 2020 vernietigd voor zover daarin aan [appellant] een subsidiebedrag van € 681,00 en een dwangsom van € 1.260,00 is toegekend, bepaald dat [appellant] recht heeft op een subsidiebedrag van € 1.362,00 en een dwangsom van € 1.442,00 en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde gedeelten van het besluit van 21 september 2020. Ook is de minister veroordeeld tot betalen van een schadevergoeding aan [appellant] tot een bedrag van € 1.500,00 vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II. veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) om aan [appellant] een schadevergoeding van € 1.000,00 te betalen;
III. veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het verzoek om schadevergoeding opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 453,50.
Gronden:
De minister heeft in de brief van 5 maart 2025 aan [appellant] laten weten dat het totaal van € 4.464,16 aan te veel betaalde voorschotten op de subsidie niet meer zal worden teruggevorderd. De bevoegdheid tot het nemen van een terugvorderingsbesluit is namelijk verjaard.
[appellant] heeft zich in zijn reactie daarop op het standpunt gesteld dat nog op het verzoek om vergoeding van de proceskosten moet worden beslist. Daarnaast heeft [appellant] verzocht om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
De minister is aan het verzoek om vergoeding van de proceskosten tegemoet gekomen. Daarmee heeft [appellant] geen belang meer heeft bij een inhoudelijke behandeling van zijn hoger beroep.
De redelijke termijn is gestart met de ontvangst van het bezwaarschrift door de minister op 6 februari 2019. De procedure is geëindigd met de uitspraak van vandaag. De procedure heeft dus in totaal zes jaar en bijna drie maanden geduurd. Dit betekent dat de redelijke termijn met twee jaar en bijna drie maanden is overschreden. Met een forfaitair bedrag van € 500,00 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal naar boven wordt afgerond, bedraagt de aan [appellant] toe te kennen schadevergoeding totaal € 2.500,00. Omdat de rechtbank [appellant] al een bedrag van € 1.500,00 heeft toegekend voor overschrijding van de redelijke termijn in bezwaar en beroep, kent de Afdeling [appellant] een aanvullende schadevergoeding van € 1.000,00 toe.
De Afdeling heeft het hoger beroepschrift op 4 mei 2022 ontvangen. De Afdeling heeft na bijna drie jaar uitspraak gedaan op het hoger beroep. Dat betekent dat de redelijke behandelingsduur van het hoger beroep met bijna een jaar is overschreden. Omdat behandeling van het hoger beroep bij de Afdeling langer dan twee jaar heeft geduurd, is de verdere overschrijding van de redelijke termijn geheel aan de Afdeling toe te rekenen.
De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. De Staat (minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) moet de schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn betalen en de in dat verband gemaakte proceskosten.
w.g. Den Ouden
voorzitter
w.g. Van Loon
griffier
284-1062