202404966/1/R3.
Datum uitspraak: 23 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], gevestigd in Rotterdam,
2. Belangen- en bewonersvereniging De Plantage (hierna: de vereniging), gevestigd in Schiedam,
3. [appellant sub 3 A] en [appellant sub 3 B], beiden wonend in Schiedam,
appellanten,
en
1. de raad van de gemeente Schiedam en
2. het college van burgemeester en wethouders van Schiedam,
verweerders.
Procesverloop
Het college heeft bij besluit van 23 april 2024 een besluit hogere waarden als bedoeld in artikel 110a Wet geluidhinder genomen.
Bij besluit van 4 juni 2024 heeft de raad het bestemmingsplan "Nieuw-Mathenesse Glasbuurt-West" vastgesteld.
Bij besluit van onbekende datum, verzonden op 26 juni 2024, heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van 84 appartementen en de aanleg van een uitrit. Bij onderscheiden besluiten van 25 juni 2024 heeft het college twee kapvergunningen verleend.
De raad heeft op de hiervoor genoemde besluiten de coördinatieregeling van artikel 3.30 Wro van toepassing verklaard.
Tegen deze besluiten heeft [appellant sub 1] beroep ingesteld. [appellant sub 3 A] en [appellant sub 3 B] hebben beroep ingesteld tegen het plan en tegen de verleende omgevingsvergunningen. De vereniging heeft alleen tegen het plan beroep ingesteld.
Bij besluit van 10 december 2024 heeft de raad het bestemmingsplan opnieuw en gewijzigd vastgesteld. [appellant sub 1] heeft hiertegen een zienswijze naar voren gebracht. Het college heeft verder bij besluit van 23 januari 2025 het besluit hogere waarden gewijzigd.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1], [appellant sub 3 A] en [appellant sub 3 B], de vereniging, de raad en Glasfabriek B.V. hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 28 februari 2025, waar:
- [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. N.J.M. Beelaerts van Blokland, advocaat in Den Haag, en [gemachtigde];
- de vereniging, vertegenwoordigd door [appellant sub 3 B] en [gemachtigde]
- [appellant sub 3 A] en [appellant sub 3 B], bijgestaan door mr. A. Franken van Bloemendaal, advocaat te Amsterdam,
- de raad, vertegenwoordigd door drs. H.J. Solle, E.B. Weeder, dr. G.H. Medema en L.J. Corbijn zijn verschenen.
Voorts zijn op de zitting als partij gehoord:
- Glasfabriek B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigden] en [partij A], bijgestaan door mr. E. Sillevis Smit, advocaat te Rotterdam,
- [partij B] en anderen en
- [partij C], bijgestaan door [gemachtigde].
Overwegingen
Overgangsrecht
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Op 1 januari 2024 is ook de Aanvullingswet geluid Omgevingswet in werking getreden. Zoals in de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5198, is overwogen, blijft op een besluit tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting in zones rond industrieterreinen het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit onherroepelijk is. Maar dan moet die hogere waarde wel zijn vastgesteld ten behoeve van een besluit waarvoor een aanvraag is ingediend of waarvan een ontwerp ter inzage is gelegd vóór het tijdstip waarop de onder artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet bedoelde besluiten tot vaststelling van geluidproductieplafonds als omgevingswaarden in werking zijn getreden. De hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting zijn vastgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan "Nieuw-Mathenesse Glasbuurt-West" waarvan het ontwerp op 21 december 2023 ter inzage is gelegd. Dat betekent dat zowel op de beroepsprocedure tegen het bestemmingsplan als op het besluit tot vaststelling van de hogere waarden het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening en de Wet geluidhinder, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen is ingediend op 18 augustus 2023. De aanvragen om een omgevingsvergunning voor het kappen beide op 17 november 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Omschrijving aangevallen besluiten
2. Het plangebied bestaat uit diverse percelen op het huidige bedrijventerrein Nieuw-Mathenesse in Schiedam. Het gaat om het terrein van de voormalige Glasfabriek, gelegen tussen de Buitenhavenweg en de Nieuw-Mathenesserstraat, het voormalige VROM-terrein aan de Buitenhavenweg, enkele kleinere percelen aan de Couwenhovenstraat, Buitenhavenweg en Nieuwsticht, en een deel van de Buitenhaven.
Het plan maakt de bouw van 738 nieuwe woningen op het huidige bedrijventerrein Nieuw-Mathenesse mogelijk, aangevuld met circa 23.000 m2 ruimte voor diverse vormen van gemengde bedrijvigheid, een hotel en diverse voorzieningen voor de nieuwe buurt. Op het bedrijventerrein was onder andere een glasfabriek gevestigd. De silo’s op het terrein van de fabriek zijn aangewezen als gemeentelijk monument.
De omgevingsvergunningen hebben betrekking op de eerste fase van de uitvoering van het plan, in het noordwesten van het plangebied. Dit deel van het plangebied wordt de "ENTREE" genoemd. De vergunning om te bouwen ziet op de bouw van 84 appartementen en twee commerciële ruimtes in de ENTREE. Deze omgevingsvergunning voorziet ook in de aanleg van een uitrit. De twee andere omgevingsvergunningen zien op het kappen van drie, respectievelijk zeven bomen op het terrein.
De hogere waarden zijn vastgesteld voor de woningen aan de oost- en zuidoostzijde van het plangebied. Die woningen bevinden zich buiten de ENTREE.
3. [appellant sub 1] en [appellant sub 3 A] en [appellant sub 3 B] hebben in de inleiding van hun beroepen gesteld dat zij beroep instellen tegen het plan en de besluiten van het college. [appellant sub 1] heeft alleen beroepsgronden naar voren gebracht tegen het plan en het besluit tot vaststelling van hogere waarden. [appellant sub 3 A] en [appellant sub 3 B] en de vereniging hebben alleen tegen het plan beroepsgronden naar voren gebracht.
4. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bij deze uitspraak behorende bijlage.
Het besluit van 10 december 2024 (hierna: het herstelbesluit)
5. Het herstelbesluit wordt overeenkomstig artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. De beroepen zijn van rechtswege ook gericht tegen dat besluit. Hierna behandelt de Afdeling eerst de beroepen tegen het herstelbesluit en daarna, voor zover nog procesbelang bestaat, de beroepen tegen het oorspronkelijke besluit.
Het beroep van [appellant sub 1]
6. [appellant sub 1] exploiteert op het adres [locatie] te Rotterdam een op- en overslagbedrijf voor bulkstoffen. De grens van haar bedrijfspercelen ligt op ongeveer 250 m van het plangebied. [appellant sub 1] kan zich niet verenigen met het plan omdat zij vreest dat de woningbouw voor beperkingen van haar bedrijfsvoering zal zorgen.
Intrekking
7. [appellant sub 1] heeft op de zitting haar beroepsgrond over een lopende procedure met betrekking tot een vergunning voor haar bedrijf ingetrokken.
VNG-afstanden en stof- en geluidhinder
8. [appellant sub 1] betoogt dat de richtafstanden voor de aspecten stof en geluid, die in de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" (hierna: VNG-brochure) voor haar soort bedrijven zijn aanbevolen, worden overschreden. Zij betoogt dat de bewoners van de nieuwe woningen stof- en geluidhinder zullen gaan ondervinden van de bedrijfsvoering.
8.1. Niet in geschil is dat de in de VNG-brochure aanbevolen richtafstanden niet kunnen worden gehaald. Onder bepaalde omstandigheden kan gemotiveerd worden afgeweken van de indicatieve VNG-richtafstanden op basis van nader onderzoek en/of locatiespecifieke kenmerken. Omdat voor de afstanden voor geluid en stof aanzienlijk wordt afgeweken van de richtafstanden heeft de raad het stappenplan uit bijlage 5.3 uit de VNG-brochure toegepast. Dat houdt kort gezegd in dat de toelaatbare milieubelasting wordt afgewogen en vervolgens afgestemd op de omgevingskenmerken van de relevante woningen. In het geval van [appellant sub 1] zijn de stof- en geluidaspecten bepalend voor de milieubelasting bij de nieuwe woningen.
Stof
9. [appellant sub 1] betoogt dat de raad de gevolgen van stofverspreiding als gevolg van haar bedrijfsvoering onvoldoende heeft onderzocht. Bij het onderzoek naar fijn stof is de bijdrage van respirabel kwartsstof niet betrokken. [appellant sub 1] verwijst daarvoor naar een rapport van LBP van 10 februari 2025. Verder stelt [appellant sub 1] dat onduidelijk is of artikel 6.3.5 van de planregels uitvoerbaar is. Het is volgens haar niet gegarandeerd dat uiterlijk 31 juli 2032 haar bedrijfsvoering is beëindigd.
9.1. Aan een stuk grond in het zuidoosten van het plangebied zijn de bestemming "Gemengd - 3" en de aanduiding "specifieke vorm van wonen - 2" toegekend. Dat deel van het plangebied ligt op circa 225 m afstand van de inrichtingsgrens van [appellant sub 1] en op circa 350 meter afstand van de stof uitstotende bronnen binnen het bedrijf.
9.2. De raad is voor de bepaling van de stofhinder uitgegaan van een onderzoek van Royal HaskoningDHV. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 7 oktober 2024. In het stofonderzoek is rekening gehouden met de aan [appellant sub 1] verleende vergunning van 6 maart 2019 en de gegevens in het stofonderzoek dat bij de aanvraag om die vergunning was gevoegd. In het rapport van 7 oktober 2024 zijn de contouren voor "dagelijks tot wekelijks zichtbare stofdepositie" en voor "wekelijks tot maandelijks zichtbare stofdepositie" weergegeven. Buiten de contour "wekelijks tot maandelijks zichtbare stofdepositie" is er minder dan maandelijks stof zichtbaar.
Het plangebied ligt buiten de contour voor "dagelijks tot wekelijks zichtbare stofdepositie". Het zuidoostelijk deel van het plangebied ligt binnen de contour voor de "wekelijks tot maandelijks zichtbare stofdepositie". De rest van het plangebied ligt buiten die contour.
Volgens de raad is de mate van stofhinder in het plangebied aanvaardbaar gelet op de stedelijke context waarbinnen het plangebied wordt ontwikkeld. Enige vorm van stofhinder is in de dichtbebouwde stedelijke omgeving van de Zuidelijke Randstad inherent aan de omgeving en niet te voorkomen. Verder heeft de raad erop gewezen dat jaarlijks slechts een beperkt aantal klachten over stofhinder wordt ingediend, namelijk maximaal 6 klachten in één jaar.
Met betrekking tot de bijdrage van [appellant sub 1] aan de concentratie fijn stof (PM10) heeft de raad in een notitie van 10 februari 2025 gesteld dat een inschatting is gemaakt op basis van een inventarisatie door de DCMR en de GCN-kaarten. Gezien de al lage achtergrondconcentraties van fijn stof, is de verwachte invloed van [appellant sub 1] op de concentratie fijn stof binnen het plangebied beperkt.
Tot slot heeft de raad meegewogen dat de eventuele stofhinder als gevolg van de bedrijfsvoering van [appellant sub 1] in het zuidoostelijk deel van het plangebied tijdelijk zal zijn. Uiterlijk 31 juli 2032 zal [appellant sub 1] haar activiteiten hebben gestaakt en haar bedrijfspercelen gesaneerd en leeg hebben opgeleverd. Hij wijst hierbij op de opzegging van de erfpachtovereenkomst tussen [appellant sub 1] en het Havenbedrijf per die datum. Dit betekent dat op die datum de eventuele stofhinder als gevolg van de bedrijfsvoering van [appellant sub 1] zal verdwijnen. Niet eerder dan medio 2025 zal met de bouw van de eerste woningen binnen het plangebied - namelijk die in de ENTREE - een aanvang worden gemaakt. Die woningen staan op ruim 500 m afstand van de inrichting van [appellant sub 1]. Daarna zal het plangebied gefaseerd worden bebouwd. Het merendeel van de woningen in het plangebied wordt niet eerder dan in 2029 of 2030 opgeleverd. De periode met verwachte stofhinder is dus beperkt. De oplevering van de woningen op de locatie die het dichtst bij [appellant sub 1] is gelegen, is bovendien pas voorzien na 31 juli 2032, wanneer [appellant sub 1] haar bedrijfsvoering al heeft moeten staken. De raad wijst erop dat in de planregels ook is geborgd dat in de zuidoostelijke hoek van het plangebied pas vanaf die datum mag worden gewoond. Rond die tijd zal [appellant sub 1] reeds substantieel haar bedrijfsvoering moeten gaan afbouwen, wil zij uiterlijk 31 juli 2032 haar terreinen leeg en gesaneerd kunnen opleveren.
9.3. [appellant sub 1] heeft de bovengenoemde contouren voor het zichtbaar stof niet overtuigend bestreden. De raad heeft gesteld dat hij de mate van stofhinder binnen beide contouren aanvaardbaar acht, mede gelet op de omgevingskenmerken, de gefaseerde aanleg en het op termijn beëindigen van de bedrijfsactiviteiten van [appellant sub 1]. De Afdeling ziet in de beroepsgronden geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op dat standpunt heeft mogen stellen. Hij heeft daarom deugdelijk gemotiveerd dat kan worden afgeweken van de afstanden die in de VNG-brochure zijn aanbevolen. [appellant sub 1] heeft echter terecht aangevoerd dat de raad de aanvaardbaarheid van de stofhinder mede afhankelijk heeft gesteld van het staken van de bedrijfsvoering van [appellant sub 1] op deze locatie, waartoe de raad in artikel 6.3.5 van de planregels de datum van 31 juli 2032 heeft opgenomen. De raad heeft ter onderbouwing van deze datum alleen gewezen op wat hem bekend is over de privaatrechtelijke verhouding tussen [appellant sub 1] als erfpachter en het Havenbedrijf als erfverpachter, zonder dat het moment van staken van de bedrijfsvoering op enigerlei wijze publiekrechtelijk is geborgd. Op de zitting heeft zij voorgesteld artikel 6.3.5 van de planregels te wijzigen in die zin dat het in gebruik nemen van de woningen op de gronden met de bestemming "Gemengd - 3" en de aanduiding "specifieke vorm van wonen - 2" niet eerder kan plaatsvinden dan nadat alle milieubelastende activiteiten op het terrein van [appellant sub 1] zijn gestaakt. De raad heeft op de zitting met dit voorstel ingestemd. De Afdeling zal daarom deze planregel zelf voorziend aanpassen. Dit betoog slaagt.
Over het fijn stof overweegt de Afdeling dat in het rapport van LBP al is weergegeven dat een goede toetswaarde voor respirabel kwartsstof voor de woon- en leefomgeving ontbreekt. Ook overigens geeft het rapport van LBP geen aanleiding voor de conclusie dat de raad bij het voorbereiden van het plan zich onvoldoende op de hoogte heeft gesteld van de te verwachten fijnstofemissies van [appellant sub 1] of dat de raad het plan niet had mogen vaststellen vanwege de concentratie fijn stof in de omgeving. Dit betoog slaagt niet.
Geluid
10. [appellant sub 1] betoogt dat het laagfrequent geluid, het piekgeluid en het cumulatieve geluid bij de nieuwe woningen te hoog zijn.
10.1. De raad stelt dat op basis van het akoestisch onderzoek dat aan het plan ten grondslag is gelegd, is geconcludeerd dat het plan uitvoerbaar is, mits hogere waarden worden vastgesteld. Verder is naar aanleiding van het beroep en een wijzigingsvergunning voor [appellant sub 1] van 7 augustus 2024 een nieuw akoestisch rapport opgesteld door Peutz. Dat rapport, gedateerd 11 oktober 2024, bevestigt de conclusies uit het eerder uitgevoerde akoestisch onderzoek, en daarmee dat geen sprake is van een uit akoestisch oogpunt ongewenste situatie. In het rapport is vermeld dat uit de berekeningen volgt dat de hoogst berekende geluidbelasting op de meest zuidelijk gelegen woontoren 57 dB(A) etmaalwaarde bedraagt. De toename in geluidbelasting (van 55 naar 57 dB(A)) wordt vooral veroorzaakt door de drijfkraan die van de zuidkade naar het noordelijke deel van de kade is verplaatst. De geluidbelasting van 57 dB(A) is hoger dan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 55 dB(A). Omdat [appellant sub 1] op 31 juli 2032 haar activiteiten zal stoppen en in artikel 6.3.5 van de planregels is geborgd dat de woontoren niet eerder dan die datum mag worden gebruikt om te wonen, heeft de raad de situatie akoestisch aanvaardbaar geacht. Daarnaast wordt op enkele punten noordelijker in het plangebied, door ook het aspect nestgeluid expliciet mee te nemen in de cumulatie van geluid, mogelijk niet voldaan aan de minimaal vereiste binnenwaarden. In artikel 5.3 van de planregels is daarom een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarmee is geborgd dat de binnenwaarde bij geluidgevoelige objecten maximaal 33 dB bedraagt bij een gecumuleerde geluidbelasting van gezoneerde industrieterreinen, nestgeluid en wegverkeerslawaai.
10.2. [appellant sub 1] heeft niet inzichtelijk gemaakt dat de uitgangspunten en berekeningen in het akoestisch onderzoek van Peutz ondeugdelijk zijn. De Afdeling is van oordeel dat de raad heeft mogen stellen dat, na bedrijfsbeëindiging van [appellant sub 1], niet voor onaanvaardbare geluidhinder hoeft te worden gevreesd. Zoals de Afdeling hiervoor bij het aspect stof heeft overwogen, biedt artikel 6.3.5 van de planregels niet de garantie dat de bedrijfsactiviteiten op 31 juli 2032 beëindigd zijn. De Afdeling ziet ook om deze reden aanleiding artikel 6.3.5 van de planregels zelf voorziend aan te passen. Het betoog slaagt.
Toekomstige ontwikkelingen
11. [appellant sub 1] betoogt dat de raad de uitkomsten van het stofonderzoek dat de raad van de gemeente Rotterdam in het kader van woningbouw in de Merwehaven (het M4H-gebied) heeft laten uitvoeren, had moeten afwachten.
11.1. [appellant sub 1] heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom de raad de uitkomsten van een stofonderzoek dat de raad van de gemeente Rotterdam laat uitvoeren ten behoeve van een ander bestemmingsplan moet afwachten. De Afdeling ziet in deze beroepsgrond geen grond voor het oordeel dat het herstelbesluit om die reden onzorgvuldig is voorbereid. Dit betoog slaagt niet.
Het besluit hogere waarden
12. [appellant sub 1] betoogt dat het besluit tot vaststelling van hogere waarden ondeugdelijk is gemotiveerd.
12.1. [appellant sub 1] heeft de berekende geluidwaarden die ten grondslag zijn gelegd aan het besluit hogere waarden niet overtuigend bestreden. De Afdeling ziet daarom geen grond voor het oordeel dat het besluit hogere waarden onzorgvuldig tot stand is gekomen. Het betoog slaagt niet.
Conclusie [appellant sub 1]
13. Het beroep van [appellant sub 1] gericht tegen het plan is gegrond. Het beroep gericht tegen het besluit hogere waarden is ongegrond.
Het beroep van de vereniging
14. Dit beroep is gericht tegen de maximale bouwhoogte van 58 m ter plaatse van de monumentale silo’s op het terrein van de voormalige glasfabriek. Het bestaande silocomplex is, inclusief de techniekruimte boven op de silo’s, ongeveer 40 m hoog. De silo’s zelf zijn 33 m hoog. Het plan maakt een hotel mogelijk ter plaatse van het silocomplex, dat boven op de monumentale silo’s zal moeten worden gebouwd.
Procedurele aspecten
Mandaat commissie RO van de vereniging
15. De raad en Glasfabriek B.V. stellen dat de commissie RO van de vereniging, die het beroep heeft ingesteld, daarvoor geen mandaat had van de vereniging.
15.1. Het bestuur van de vereniging heeft bij brief van 21 augustus 2024 aan de Afdeling meegedeeld dat het de commissie RO machtigt om het beroep in te stellen. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding het beroep van de vereniging om de door de raad en Glasfabriek B.V. genoemde reden niet-ontvankelijk te verklaren.
Belanghebbendheid
16. De raad en Glasfabriek B.V. bestrijden de belanghebbendheid van de vereniging bij het besluit tot vaststelling van het plan. Zij stellen dat de statuten spreken over het park De Plantage en de aan- en nabijgelegen bebouwing. Daarbij wordt ook gerefereerd aan "het onderhavige gebied" en de "betreffende buurt". Dat gebied en die buurt omvatten volgens hen het park De Plantage met daaraan gelegen bebouwing. De Glasbuurt valt daarbuiten, aldus de raad.
16.1. De vereniging heeft volgens artikel 2 van haar statuten de volgende doelen:
- de bevordering van contacten tussen eigenaren en/of bewoners van registergoederen, staande en gelegen aan en nabij het Schiedamse stadspark, genaamd: De Plantage;
- de behartiging van gezamenlijke belangen van bedoelde personen inzake kwalitatieve renovatie en instandhouding van gemeld stadspark;
- de handhaving en bevordering van de kwaliteit van de woon-, werk- en verblijfsomgeving in het onderhavige gebied;
- de behartiging van gezamenlijke belangen in het algemeen en in het bijzonder bij een goede verkeerssituatie en parkeervoorzieningen in de betreffende buurt;
- het zo nodig onderhouden van contacten met andere Schiedamse buurt- en/of belangenverenigingen;
- het bevorderen van onderhoud en renovatie van de registergoederen welke door hun ligging mede het beeld van De Plantage bepalen.
16.2. Het stadspark ligt in de wijk "De Plantage", die naast de wijk Glasbuurt ligt. De Glasbuurt wordt van De Plantage gescheiden door het water van de Buitenhaven. De kortste afstand tussen de silo’s en de rand van het stadspark zelf is ongeveer 200 m.
16.3. De Afdeling overweegt dat uit het gebruik van de termen "de betreffende buurt" en "het onderhavige gebied" blijkt dat de vereniging opkomt voor belangen die ruimer zijn dan alleen het behoud van het stadspark zelf. Ook de omliggende gronden vallen daar volgens de statuten onder. De Afdeling acht het niet uitgesloten dat de mogelijkheden die het plan biedt ter plaatse van de silo’s, een aantasting kunnen opleveren van de leefomgeving van de bewoners van de woningen nabij het park. De Afdeling acht het aannemelijk er dat vanuit hun woningen zicht zal zijn op het silocomplex inclusief de bebouwing daarop. De Afdeling ziet daarom geen grond voor het oordeel dat de vereniging geen belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb zou zijn.
Beroepsgronden
Intrekking
17. Op de zitting heeft de vereniging het betoog over het Verdrag van Faro ingetrokken.
Ontbrekende bijlagen op de landelijke voorziening
18. De vereniging betoogt dat gedurende enige tijd de bijlagen bij de toelichting van het bestemmingsplan niet beschikbaar waren op de landelijke voorziening. De vereniging stelt dat het besluit tot vaststelling van het plan om die reden hernieuwd ter inzage moet worden gelegd.
18.1. De Afdeling overweegt dat dit een onregelmatigheid van na het nemen van het bestreden besluit betreft, die niet tot de conclusie kan leiden dat dit besluit onrechtmatig is.
Aantasting cultuurhistorische waarden silo’s
19. De vereniging betoogt dat de toegestane bouwhoogte van 58 m ter plaatse van de silo’s onvoldoende is onderbouwd. Het bouwen op de silo’s zal een zodanig hoog bouwwerk opleveren dat dit misstaat in de omgeving. Ook de monumentale status van het silocomplex met transportband zal onaanvaardbaar worden aangetast. Over het misstaan in de omgeving stelt de vereniging dat enkele nabijgelegen flatgebouwen 32 m hoog zijn en dat in het ontwerp van een bestemmingsplan voor een nabijgelegen gebied in Rotterdam, is voorzien in bebouwing van 25 tot 40 m hoog. Over de aantasting van het monument stelt de vereniging dat de techniekruimte, die nu boven op de silo’s staat en tot het monument behoort, zal moeten worden gesloopt om ruimte te maken voor het hotel. Dit is in strijd met de beschermenswaardige kwaliteiten van het monument. Artikel 11 van de planregels is volgens de vereniging in strijd met het aanwijzingsbesluit van het monument, het daaraan ten grondslag gelegde onderzoek van WdJ Architecten en het Beeldkwaliteitsplan Glasfabriek. De vereniging heeft ter onderbouwing van haar standpunt een contra-expertise van J. van Doorn Cultuurhistorie overgelegd.
19.1. De raad stelt over het misstaan in de omgeving dat in het Ruimtelijk Raamwerk Nieuw-Mathenesse fase 1, dat de raad 28 september 2021 heeft vastgesteld, is verbeeld hoe de bouwhoogtes van verschillende gebouwen verlopen, vanaf de binnenstad in de richting van de Marconitorens in Rotterdam.
Over de aantasting van de monumentale waarde stelt de raad dat voor de aanwijzing als monument een transformatiekader is opgesteld door WdJ Architecten. In dit document is een eventuele zogeheten optopping op het silocomplex beschreven. Daarbij is gemotiveerd dat een optopping van 75% van de silohoogte denkbaar moet worden geacht, zonder dat hierbij het karakter van de silo's onherstelbaar geweld aan wordt gedaan. Een optopping tot 58 meter wordt acceptabel geacht omdat de silo’s op zichzelf een krachtig beeld opleveren. Verder stelt de raad dat het silocomplex door de aanwijzing als gemeentelijk monument in een bepaalde vorm behouden zal blijven. Daarbij is ten tijde van het aanwijzingstraject reeds voorgesorteerd op een mogelijke herontwikkeling van het complex, nu de functie ten behoeve van de (glas)industrie permanent is komen te vervallen. In aanloop naar de aanwijzing als gemeentelijk monument is daarom verkend welke mogelijkheden er zijn voor transformatie en binnen welke kaders een gedeeltelijke sloop en nieuwbouw aanvaardbaar kan zijn. De mogelijkheid tot transformatie en een bouwhoogte van 58 meter zijn dus voorzien in de aanwijzing als gemeentelijk monument.
19.2. Aan de gronden waarop de silo’s staan, zijn onder meer de bestemmingen "Gemengd - 3" en "Waarde - Cultuurhistorie" toegekend. Verder is de aanduiding "maximum bouwhoogte: 58 m" toegekend.
Bouwhoogte in relatie tot de omgeving
19.3. De Afdeling overweegt dat de raad bij het bepalen van de bouwhoogten rekening heeft gehouden met de toegestane bouwhoogtes in de omgeving van het plangebied en het Ruimtelijk Raamwerk. In het Ruimtelijk Raamwerk is inzichtelijk gemaakt hoe het hoogteverloop is in de lijn van gebouwen vanaf Nieuw-Mathenesse naar de Marconitorens. De bouwhoogtes lopen op van tussen de 30 m en 40 m in Nieuw-Mathenesse, naar verwachting 70 m in M4H en tot 100 m hoog ter plaatse van de Marconitorens. De Afdeling oordeelt dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat een toegestane hoogte van 58 ter plaatse van de silo’s kan leiden tot bebouwing die niet misstaat in de omgeving. Het betoog slaagt niet.
Aantasting monument
19.4. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad, wat betreft het mogelijk maken van een bouwhoogte van 58 m, aansluiting mogen zoeken bij het rapport van WdJ Architecten. Verder betekent het toestaan van een bouwhoogte van 58 m in het plan op zichzelf nog niet een aantasting van het monument. In artikel 11.1 en verder van de planregels is voorzien in een vergunningplicht voor het veranderen van bestaande gebouwen op gronden met de bestemming "Waarde - cultuurhistorie". In het kader van die vergunning wordt beoordeeld in hoeverre de cultuurhistorische waarden worden aangetast. De raad heeft zich op het standpunt mogen stellen dat het plan de monumentale waarden van de silo’s voldoende beschermt. Het betoog slaagt niet.
Strijd met erfgoed- en monumentenbeleid
20. De vereniging betoogt dat het plan in strijd is met het gemeentelijk erfgoed- en monumentenbeleid. Zij voert aan dat de gemeente een strikt beleid voert ten aanzien van gemeentelijke monumenten.
20.1. De vereniging heeft niet geconcretiseerd met welk onderdeel van het gemeentelijk erfgoedbeleid het plan ondanks de hiervoor genoemde planologische regeling in strijd is. Dit betoog slaagt niet.
Verdrag van Granada
21. De vereniging betoogt dat het plan, door te voorzien in gehele of gedeeltelijke sloop van het monument, in strijd is met artikel 5 van de Overeenkomst inzake het behoud van architectonisch erfgoed van Europa (hierna: het Verdrag van Granada).
21.1. Artikel 5 van het Verdrag van Granada luidt: "Iedere Partij verplicht zich ertoe de verplaatsing van een beschermd monument of van een deel daarvan te verbieden, behalve indien zulks dringend is vereist voor het behoud van dit monument. In dat geval neemt de bevoegde autoriteit de nodige voorzorgsmaatregelen betreffende het demonteren, het overbrengen en het herbouwen van het monument op een geschikte plaats."
21.2. De Afdeling overweegt dat het voorzien in een hogere bouwhoogte ter plaatse van de silo’s, en het voorzien in een vergunningplicht voor het veranderen van bestaande gebouwen op gronden met de bestemming "Waarde - cultuurhistorie", geen betrekking heeft op een situatie als bedoeld artikel 5 van het Verdrag van Granada. Dit betoog slaagt daarom al niet.
Conclusie vereniging
22. Het beroep van de vereniging is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 3 A] en [appellant sub 3 B]
23. [appellant sub 3 A] en [appellant sub 3 B] wonen op het adres Tuinlaan 58, ten zuidwesten van het plangebied. Tussen hun perceel en het plangebied ligt de Buitenhaven. Hun perceel ligt op ten minste 55 m afstand van de gronden met de bestemming "Gemengd - 3" en 130 m afstand van de silo’s.
Intrekking
24. [appellant sub 3 A] en [appellant sub 3 B] hebben op de zitting de beroepsgrond over de hoogte van palen en masten ingetrokken.
Ter inzagelegging bijlagen plantoelichting
25. Over het betoog van [appellant sub 3 A] en [appellant sub 3 B] met betrekking tot de bijlagen bij de plantoelichting verwijst de Afdeling naar wat zij hiervoor onder 18.1 heeft overwogen. Dit betoog slaagt niet.
Ontbreken MER-beoordelingsbesluit
26. [appellant sub 3 A] en [appellant sub 3 B] betogen dat onduidelijk is of een MER-beoordelingsbesluit is genomen. Het besluit heeft immers niet bij de ter inzage gelegde stukken gezeten.
27. De Afdeling stelt vast dat in de plantoelichting is vermeld dat het college op 9 mei 2023 een MER-beoordelingsbesluit heeft genomen. Dat besluit is op de openbare besluitenlijst voor de collegevergadering van die datum vermeld. Voor zover [appellant sub 3 A] en [appellant sub 3 B] betogen dat dit besluit ook ter inzage had moeten worden gelegd met het vastgestelde plan, overweegt de Afdeling dat dit ziet op een mogelijke onvolkomenheid van na het nemen van het bestreden besluit. Dit betoog slaagt niet.
Silo-complex
28. Voor zover [appellant sub 3 A] en [appellant sub 3 B] zich hebben gericht tegen de planologische mogelijkheden voor bebouwing op de silo’s en de aantasting van de omgeving en monumentale waarden, verwijst de Afdeling naar wat zij onder 19.3 en verder van deze uitspraak hierover heeft overwogen. Dit betoog slaagt niet.
Strijd artikel 3.1.6, vijfde lid, onder a, Bro
29. [appellant sub 3 A] en [appellant sub 3 B] betogen dat in de plantoelichting geen beschrijving is gegeven van de wijze waarop rekening is gehouden met cultuurhistorische waarden.
29.1. Anders dan [appellant sub 3 A] en [appellant sub 3 B] betogen, is in de plantoelichting, onder 2.3, een verantwoording gegeven over de wijze waarop met cultuurhistorische waarden is omgegaan. Dit betoog mist feitelijke grondslag.
Parkeren en verkeer
29.2. [appellant sub 3 A] en [appellant sub 3 B] vrezen parkeer- en verkeershinder. Zij voeren aan dat het plan in te weinig parkeerplekken voorziet, waardoor bewoners en bezoekers van het plangebied hun auto in de Tuinlaan zullen parkeren. Omdat tussen het plangebied en de Tuinlaan een loopbrug kan worden aangelegd, is het voor de bewoners van de nieuwe woningen niet bezwaarlijk om hun auto in de Tuinlaan te parkeren. Zij wijzen erop dat in het onderzoek van Goudappel "Nieuw-Mathenesse Noord - Schiedam, Verkeer en parkeren", gedateerd 16 maart 2023, onjuiste uitgangspunten voor de berekening van de parkeerbehoefte zijn gehanteerd. Zo had bij de berekening van de parkeervraag een parkeernorm van 0,7 moeten worden toegepast. Ook voor andere voorzieningen waarin het plan voorziet heeft Goudappel een te lage parkeervraag ingeschat.
Tot slot voeren [appellant sub 3 A] en [appellant sub 3 B] aan dat in artikel 17.1, aanhef en onder a, van de planregels is bepaald dat het gebruik van de gronden voor de activiteiten die de diverse bestemmingen toestaan, slechts is toegestaan als op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Echter, noch in artikel 17, noch in de andere planregels is bepaald wat moet worden verstaan onder voldoende parkeergelegenheid. Er is geen koppeling gemaakt met de gemeentelijke parkeernormen of de parkeerkencijfers van de CROW.
29.3. De raad heeft gesteld dat in artikel 17.1, onder 8, van de planregels abusievelijk niet duidelijk is gemaakt welke beleidsregels voor parkeren moeten worden toegepast door het college van burgemeester en wethouders. Volgens de raad moeten de Mobiliteitsnormen 2022 worden toegepast bij het berekenen van de parkeervraag en het verlenen van vergunningen. Nu de raad in het plan niet heeft geregeld dat deze beleidsregel moet worden toegepast, is het herstelbesluit in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb genomen. Op de zitting heeft de raad voorgesteld artikel 17.1, onder 8, van de planregels aan te passen in die zin dat het college van burgemeester en wethouders de Mobiliteitsnormen 2022 toepast. De Afdeling zal zelf voorziend dit artikel aanpassen. Dit betoog slaagt.
29.4. De raad heeft met betrekking tot het rapport van Goudappel toegelicht dat hierin een globale berekening is gemaakt van de parkeervraag, op basis van een worst-case scenario. De raad heeft in een nieuwe parkeerbalans de berekening van de parkeerbehoefte verfijnd, op basis van de Mobiliteitsnormen 2022. Rekening houdend met het volgens de Mobiliteitsnormen 2022 toegestane dubbelgebruik, zijn 439 parkeerplekken nodig. De parkeerhub die ter plaatse van de gronden met de aanduiding "svb - mobiliteitshub" in het zuidoosten van het plangebied wordt gerealiseerd, biedt volgens de door de raad overgelegde situatieschetsen ruimte aan ten minste 605 parkeerplekken. [appellant sub 3 A] en [appellant sub 3 B] hebben het voorgaande niet overtuigend bestreden. Gelet hierop ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het plan voor onaanvaardbare parkeerhinder zal zorgen. Dit betoog slaagt niet.
Bezonning
30. [appellant sub 3 A] en [appellant sub 3 B] vrezen een aantasting van lichtinval. Zij betwijfelen of is uitgegaan van een worst-case scenario, nu in de uitgevoerde bezonningsstudie niet wordt vermeld wat de hoogtes van de verschillende gebouwen zijn. Daardoor is niet vast te stellen of de bezonningsduur ter plaatse van hun perceel als gevolg van een maximale invulling van de planologische mogelijkheden afneemt en, zo ja, hoeveel.
30.1. De raad heeft ter bepaling van de gevolgen van het plan voor de bezonning een bezonningsonderzoek laten uitvoeren door Peutz. De resultaten hiervan zijn neergelegd in een rapport van 10 november 2023. In paragraaf 2.2 van dat rapport is vermeld dat de maximaal mogelijke bouwvolumes zijn gemodelleerd. De Afdeling is van oordeel dat de raad van de juistheid hiervan heeft mogen uitgaan. Het betoog slaagt niet.
Behoefte aan hotel
31. [appellant sub 3 A] en [appellant sub 3 B] betogen dat er geen behoefte is aan het hotel dat op de silo’s is voorzien.
31.1. De raad heeft een onderzoek naar de behoefte aan een hotel laten uitvoeren. In een marktanalyserapport, gedateerd 19 juli 2023, is - samengevat weergegeven - geconcludeerd dat er voldoende behoefte zal zijn aan hotelkamers. [appellant sub 3 A] en [appellant sub 3 B] hebben de conclusie in deze analyse niet overtuigend bestreden. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de conclusie in dit rapport niet aan zijn besluit ten grondslag mocht leggen. De heeft zich dan ook op het standpunt mogen stellen dat er behoefte is aan een hotel. Dit betoog slaagt niet.
Onduidelijke planregels
32. [appellant sub 3 A] en [appellant sub 3 B] voeren aan dat artikel 4.6.2, sub b, van de planregels geen metragebeperking voor de functie sport bevat. Verder zijn de functies "sport" en "woonzorg-voorzieningen" niet in de aanhef van artikel 5.6.2, sub c, planregels vermeld en zijn de functies "sport" en "horeca 2" niet in de aanhef van artikel 6.6.2, sub c, vermeld. Daarmee zijn deze planregels onvoldoende duidelijk. [appellant sub 3 A] en [appellant sub 3 B] hebben toegelicht dat het hen er met name om gaat dat de planregels het mogelijk maken om bijvoorbeeld padelbanen buiten de gebouwen en dicht bij hun woning aan te leggen, en dat bovendien zonder beperking in metrage. Om die reden beperkt de Afdeling de bespreking van deze grond tot dit onderdeel.
32.1. De raad stelt het dat het niet de bedoeling is om sportvoorzieningen, zoals bijvoorbeeld padelbanen buiten de gebouwen mogelijk te maken.
32.2. De Afdeling stelt vast dat artikel 4.1, onder f, van de planregels voorziet in "sport" op gronden met de bestemming "Gemengd -1". In artikel 4.6.2 van de planregels is niet geregeld dat sport in een gebouw moet plaatsvinden, zoals de raad wel heeft beoogd. Ook is geen metragebeperking in het aantal bvo opgenomen. Hetzelfde geldt voor de artikelen 5.1 en 5.6.2, onder c, en 6.1 en 6.6.2, onder c, van de planregels, die zien op gronden met de bestemmingen "Gemengd - 2" en "Gemengd - 3". Het bestreden besluit is in zoverre onzorgvuldig genomen en daarmee in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het betoog slaagt. De raad heeft op de zitting voorgesteld dat de Afdeling zelf in de zaak voorziet op dit punt. De raad heeft op de zitting daartoe een tekstvoorstel naar voren gebracht. Dit voorstel beoogt te regelen dat de functie sport alleen inpandig kan plaatsvinden. Indien dit aldus geregeld is, hebben [appellant sub 3 A] en [appellant sub 3 B] geen belang meer bij hun klacht dat voor de functie sport geen metragebeperking in het aantal bvo is opgenomen. [appellant sub 3 A] en [appellant sub 3 B] hebben geen aanknopingspunten naar voren gebracht voor het oordeel dat met een dergelijke regeling niet aan hun bezwaren op dit punt is tegemoetgekomen. De Afdeling ziet aanleiding het voorstel van de raad aan te passen met aanvulling van de planregels artikel 4.6.2 onder c, en artikel 6.6.2, teneinde, zoals wel is gebeurd in artikel 5.6.2 onder d, vast te leggen dat de functie sport alleen is toegestaan in een bouwlaag (inpandig). De Afdeling zal aldus deze planregels zelf voorziend aanpassen. Dit betoog slaagt.
32.3. De beroepsgronden over de functieaanduidingen "woonzorg-voorzieningen" en "horeca-2" geven geen aanleiding voor de conclusie dat het herstelbesluit gebreken bevat.
Lichthinder
33. [appellant sub 3 A] en [appellant sub 3 B] vrezen hinder als gevolg van lichtreclame op het hotel.
33.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat enige mate van lichthinder in een stedelijke omgeving aanvaardbaar is en dat gelet op de onderlinge afstand tussen het perceel van [appellant sub 3 A] en [appellant sub 3 B] en het hotel, eventuele lichthinder niet onaanvaardbaar zal zijn. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op dit standpunt heeft mogen stellen.
Conclusie [appellant sub 3 A] en [appellant sub 3 B]
34. Het beroep van [appellant sub 3 A] en [appellant sub 3 B] gericht tegen het plan is gegrond. Het beroep gericht tegen de omgevingsvergunningen is ongegrond.
Conclusie ten aanzien van het plan
35. Het beroep van de vereniging tegen het plan is ongegrond. De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 3 A] en [appellant sub 3 B] tegen het plan zijn gegrond. Het herstelbesluit moet worden vernietigd voor zover het de volgende planregels betreft:
- artikel 4.6.2, onder b;
- artikel 4.6.2, onder c;
- artikel 5.6.2, onder c;
- artikel 5.6.2, onder d;
- artikel 6.3.5;
- artikel 6.6.2, onder c;
- artikel 17.1, achtste lid en
voor zover binnen de bestemming "Gemengd - 3" geen planregeling is opgenomen voor het in de begane grondlaag en in de tweede bovengrondse bouwlaag uitoefenen van sport.
36. De Afdeling zal met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb zelf in de zaak voorzien en bepalen dat de artikelen 4.6.2, onder b en c, 5.6.2, onder c en d, 6.3.5, 6.6.2, onder c en h, en 17.1, achtste lid, als volgt komen te luiden:
- 4.6.2, onder b: "het gezamenlijk oppervlak van de functies bedrijven, bedrijfsmatige activiteiten, ateliers, sport, cultuur en ontspanning (leisure), horeca 1 en horeca 2, inclusief bijbehorende ondergeschikte functies, bedraagt ten hoogste 750 m2, met dien verstande dat:
- het totaal bruto vloeroppervlak in gebruik voor cultuur en ontspanning (leisure) ten hoogste 400 m2 bedraagt;
- het totaal bruto vloeroppervlak in gebruik voor horeca 1 en horeca 2 ten hoogste 400 m2 bedraagt;";
- 4.6.2, onder c: "de functies cultuur en ontspanning (leisure), sport, ateliers, bedrijven en bedrijfsmatige activiteiten zijn alleen inpandig toegestaan in de begane grondlaag en in de tweede bovengrondse bouwlaag;
- 5.6.2 onder c: "het gezamenlijk oppervlak van de functies bedrijven, bedrijfsmatige activiteiten, ateliers, sport, cultuur en ontspanning (leisure), dienstverlening, horeca 1 en maatschappelijke voorzieningen, inclusief bijbehorende ondergeschikte functies, bedraagt ten hoogste 7.000 m2, met dien verstande dat:
- het totaal bruto vloeroppervlak in gebruik voor cultuur en ontspanning (leisure) ten hoogste 1.000 m2 bedraagt;
- het totaal bruto vloeroppervlak in gebruik voor dienstverlening ten hoogste 500 m2 bedraagt;
- het totaal bruto vloeroppervlak in gebruik voor horeca 1 ten hoogste 500 m2 bedraagt;
- het totaal bruto vloeroppervlak in gebruik voor sport ten hoogste 500 m2 bedraagt;
- het totaal bruto vloeroppervlak in gebruik voor maatschappelijke voorzieningen ten hoogste 800 m2 bedraagt;";
- 5.6.2 onder d: "de functies cultuur en ontspanning (leisure), dienstverlening, horeca 1, sport, maatschappelijke voorzieningen, ateliers, bedrijven en bedrijfsmatige activiteiten zijn alleen inpandig toegestaan in de begane grondlaag en in de tweede bovengrondse bouwlaag;"
- 6.3.5: "Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - 2' is het gebruik zoals bedoeld in artikel 6.1, onder n, niet eerder toegestaan dan nadat de bedrijfsactiviteiten op het perceel [locatie] te Rotterdam zijn beëindigd.";
- 6.6.2 onder c: "het gezamenlijk oppervlak van de functies bedrijven, bedrijfsmatige activiteiten, ateliers, sport, cultuur en ontspanning (leisure), dienstverlening, horeca 1, horeca 2 en hotel, inclusief bijbehorende ondergeschikte functies, bedraagt ten hoogste 15.400 m2, met dien verstande dat:
- het totaal bruto vloeroppervlak in gebruik voor cultuur en ontspanning (leisure) ten hoogste 1.500 m2 bedraagt;
- het totaal bruto vloeroppervlak in gebruik voor dienstverlening ten hoogste 500 m2 bedraagt;
- het totaal bruto vloeroppervlak in gebruik voor horeca 1 en horeca 2 ten hoogste 500 m2 bedraagt;
- het totaal bruto vloeroppervlak in gebruik voor het hotel ten hoogste 5.500 m2 bedraagt;
- het maximumaantal verhuurbare kamers in het hotel ten hoogste 80 bedraagt;"
- 6.6.2 onder h: "De functie sport is alleen inpandig toegestaan in de begane grondlaag en in de tweede bovengrondse bouwlaag."
- 17.1, achtste lid: "Burgemeester en wethouders passen de regels met betrekking tot het parkeren en met betrekking tot het stallen van fietsen toe met inachtneming van de beleidsregels "Mobiliteitsnormen 2022 gemeente Schiedam". Indien dit beleid wordt gewijzigd of herzien, wordt een aanvraag voor een omgevingsvergunning, of, indien geen omgevingsvergunning vereist is, het moment waarop het gebruik van de gronden wordt gewijzigd, getoetst aan het op dat moment geldende beleid.";
Het oorspronkelijke besluit van 4 juni 2024
37. Ingevolge artikel 6:19, zesde lid, van de Awb staat vervanging van een besluit niet in de weg aan vernietiging van dat besluit indien de indiener daarbij belang heeft. Niet is gebleken dat appellanten nog belang hebben bij de behandeling van hun beroep tegen het inmiddels vervangen besluit van 4 juni 2024. De beroepen gericht tegen het oorspronkelijke besluit zijn daarom niet-ontvankelijk.
De beroepen tegen de overige besluiten
38. De beroepen tegen de overige besluiten zijn ongegrond.
Proceskostenvergoeding
38.1. De raad moet de proceskosten van [appellant sub 1] en [appellant sub 3 A] en [appellant sub 3 B] vergoeden. De raad hoeft de proceskosten van de vereniging niet te vergoeden.
Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen tegen het besluit van de raad van de gemeente Schiedam van 4 juni 2024 waarbij het bestemmingsplan "Nieuw-Mathenesse Glasbuurt-West" is vastgesteld niet-ontvankelijk;
II. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] Van Uden Stevedoring B.V en [appellant sub 3 A] en [appellant sub 3 B] tegen het besluit van de raad van de gemeente Schiedam van 10 december 2024 tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan "Nieuw-Mathenesse Glasbuurt-West" gegrond;
III. vernietigt het onder II vermelde besluit, voor zover het de volgende planregels betreft:
- artikel 4.6.2, onder b;
- artikel 4.6.2, onder c;
- artikel 5.6.2, onder c;
- artikel 5.6.2, onder d;
- artikel 6.3.5;
- artikel 6.6.2, onder c;
- artikel 17.1, achtste lid en
- voor zover binnen de bestemming "Gemengd - 3" geen planregeling is opgenomen voor het uitsluitend inpandig in de begane grondlaag en in de tweede bovengrondse bouwlaag uitoefenen van sport;
IV. bepaalt dat de onder III genoemde planregels als volgt komen te luiden en dat een planregel 6.6.2, onder h wordt toegevoegd:
- 4.6.2, onder b: "het gezamenlijk oppervlak van de functies bedrijven, bedrijfsmatige activiteiten, ateliers, sport, cultuur en ontspanning (leisure), horeca 1 en horeca 2, inclusief bijbehorende ondergeschikte functies, bedraagt ten hoogste 750 m2, met dien verstande dat:
- het totaal bruto vloeroppervlak in gebruik voor cultuur en ontspanning (leisure) ten hoogste 400 m2 bedraagt;
- het totaal bruto vloeroppervlak in gebruik voor horeca 1 en horeca 2 ten hoogste 400 m2 bedraagt;";
- 4.6.2, onder c: "de functies cultuur en ontspanning (leisure), sport, ateliers, bedrijven en bedrijfsmatige activiteiten zijn alleen inpandig toegestaan in de begane grondlaag en in de tweede bovengrondse bouwlaag;
- 5.6.2 onder c: "het gezamenlijk oppervlak van de functies bedrijven, bedrijfsmatige activiteiten, ateliers, sport, cultuur en ontspanning (leisure), dienstverlening, horeca 1 en maatschappelijke voorzieningen, inclusief bijbehorende ondergeschikte functies, bedraagt ten hoogste 7.000 m2, met dien verstande dat:
- het totaal bruto vloeroppervlak in gebruik voor cultuur en ontspanning (leisure) ten hoogste 1.000 m2 bedraagt;
- het totaal bruto vloeroppervlak in gebruik voor dienstverlening ten hoogste 500 m2 bedraagt;
- het totaal bruto vloeroppervlak in gebruik voor horeca 1 ten hoogste 500 m2 bedraagt;
- het totaal bruto vloeroppervlak in gebruik voor sport ten hoogste 500 m2 bedraagt;
- het totaal bruto vloeroppervlak in gebruik voor maatschappelijke voorzieningen ten hoogste 800 m2 bedraagt;";
- 5.6.2 onder d: "de functies cultuur en ontspanning (leisure), dienstverlening, horeca 1, sport, maatschappelijke voorzieningen, ateliers, bedrijven en bedrijfsmatige activiteiten zijn alleen inpandig toegestaan in de begane grondlaag en in de tweede bovengrondse bouwlaag;"
- 6.3.5: "Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - 2' is het gebruik zoals bedoeld in artikel 6.1, onder n, niet eerder toegestaan dan na nadat de bedrijfsactiviteiten op het perceel [locatie] te Rotterdam zijn beëindigd.";
- 6.6.2 sub c: "het gezamenlijk oppervlak van de functies bedrijven, bedrijfsmatige activiteiten, ateliers, sport, cultuur en ontspanning (leisure), dienstverlening, horeca 4, horeca 2 en hotel, inclusief bijbehorende ondergeschikte functies, bedraagt ten hoogste 15.400 m2, met dien verstande dat:
- het totaal bruto vloeroppervlak in gebruik voor cultuur en ontspanning (leisure) ten hoogste 1.500 m2 bedraagt;
- het totaal bruto vloeroppervlak in gebruik voor dienstverlening ten hoogste 500 m2 bedraagt;
- het totaal bruto vloeroppervlak in gebruik voor horeca 1 en horeca 2 ten hoogste 500 m2 bedraagt;
- het totaal bruto vloeroppervlak in gebruik voor het hotel ten hoogste 5.500 m2 bedraagt;
- het maximumaantal verhuurbare kamers in het hotel ten hoogste 80 bedraagt;"
- 6.6.2 onder h: "De functie sport is alleen inpandig toegestaan in de begane grondlaag en in de tweede bovengrondse bouwlaag
- 17.1, achtste lid: "Burgemeester en wethouders berekenen de behoefte met betrekking tot het parkeren en stallen van fietsen als bedoeld onder lid 1 met inachtneming van de beleidsregels "Mobiliteitsnormen 2022 gemeente Schiedam". Indien dit beleid wordt gewijzigd of herzien, wordt een aanvraag voor een omgevingsvergunning, of, indien geen omgevingsvergunning
vereist is, het moment waarop het gebruik van de gronden wordt gewijzigd, getoetst aan het op dat moment geldende beleid.";
V. bepaalt dat deze uitspraak wat betreft onderdeel IV in de plaats treedt van het besluit van de raad van de gemeente Schiedam van 10 december 2024 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Nieuw Mathenesse Glasbuurt-West", voor zover dit onder III is vernietigd;
VI. draagt de raad van de gemeente Schiedam op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen IV en V worden verwerkt op de landelijke voorziening;
VII. verklaart het beroep van Belangen-en bewonersvereniging De Plantage tegen het besluit van de raad van de gemeente Schiedam van 10 december 2024 tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan "Nieuw-Mathenesse Glasbuurt-West" ongegrond;
VIII. verklaart het beroep van [appellant sub 1] gericht tegen het besluit van 23 januari 2025, waarbij het college van burgemeester en wethouders van Schiedam een besluit hogere waarden heeft genomen, ongegrond;
IX. verklaart de beroepen tegen de onderscheiden besluiten van 25 juni 2024, waarbij het college van burgemeester en wethouders van Schiedam twee kapvergunningen heeft verleend ongegrond;
X. verklaart de beroepen tegen het besluit waarbij het college van burgemeester en wethouders van Schiedam een omgevingsvergunning heeft verleend voor de bouw van 84 appartementen en de aanleg van een uitrit ongegrond;
XI. veroordeelt de raad van de gemeente Schiedam als volgt tot vergoeding van in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten:
- bij [appellant sub 1] tot een bedrag van € 2.267,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- bij [appellant sub 3 A] en [appellant sub 3 B] tot een bedrag van € 1.814,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
XII. gelast dat de raad van de gemeente Schiedam het door appellanten voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht als volgt vergoedt:
- aan [appellant sub 1] een bedrag van € 371,00;
- aan [appellant sub 3 A] en [appellant sub 3 B] een bedrag van € 187,00, met dien verstande dat bij betaling aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, voorzitter, en mr. C.H. Bangma en mr. J.F. de Groot, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, griffier.
w.g. Ten Veen
voorzitter
w.g. Van Helvoort
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2025
361
BIJLAGE
Planregels behorende bij het besluit van 10 december 2024
ARTIKEL 4
Artikel 4.1 luidt:
"De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. woningen;
b. de uitoefening van een aan huis gebonden beroep of aan huis verbonden (bedrijfs)activiteit behorende tot categorie A of B als bedoeld in de als Bijlage 1 opgenomen Staat van milieubelastende activiteiten, mits de gezamenlijke oppervlakte, welke ten behoeve van een beroep of bedrijf aan huis wordt gebruikt, niet meer bedraagt dan 30% van de totale oppervlakte van de woning;
c. horeca 1;
d. horeca 2, uitsluitend in de vorm van een café of proeflokaal;
e. cultuur en ontspanning (leisure);
f. sport;
g. ateliers;
h. gemengde bedrijven en bedrijfsmatige activiteiten behorende tot categorie A of B als bedoeld in de als Bijlage 1 opgenomen Staat van milieubelastende activiteiten;
i. groenvoorzieningen;
j. nutsvoorzieningen;
k. parkeergarages en parkeervoorzieningen, al dan niet ondergronds;
met daarbij behorende:
l. ondergeschikte detailhandel;
m. tuinen en erven;
n. erfbebouwing;
o. ontsluitingswegen;
p. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
q. waterlopen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
r. (collectieve) voorzieningen ten behoeve van de opwek en afname van duurzame energie en warmte."
Artikel 4.6.2 luidt:
"a. het aantal woningen bedraagt ten hoogste 84;
b. het gezamenlijk oppervlak van de functies bedrijven, bedrijfsmatige activiteiten, ateliers, cultuur en ontspanning (leisure) horeca 1 en horeca 2, inclusief bijbehorende ondergeschikte functies, bedraagt ten hoogste 750 m2, met dien verstande dat:
1. het totaal bruto vloeroppervlak in gebruik voor cultuur en ontspanning (leisure) ten hoogste 400 m2 bedraagt;
2. het totaal bruto vloeroppervlak in gebruik voor horeca 1 en horeca 2 ten hoogste 400 m2 bedraagt;
c. de functies cultuur en ontspanning (leisure), ateliers, bedrijven en bedrijfsmatige activiteiten zijn alleen toegestaan in de begane grondlaag en in de tweede bovengrondse bouwlaag;
d. de functie horeca 1 en horeca 2 zijn alleen toegestaan in de begane grondlaag;
e. bedrijfsgebonden kantoren zijn toegestaan tot een oppervlakte van ten hoogste 50% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte.
ARTIKEL 5
Artikel 5.1 luidt:
"De voor 'Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. woningen;
b. de uitoefening van een aan huis gebonden beroep of aan huis verbonden (bedrijfs)activiteit behorende tot categorie A of B als bedoeld in de als Bijlage 1 opgenomen Staat van milieubelastende activiteiten, mits de gezamenlijke oppervlakte, welke ten behoeve van een beroep of bedrijf aan huis wordt gebruikt, niet meer bedraagt dan 30% van de totale oppervlakte van de woning;
c. dienstverlening;
d. horeca 1;
e. cultuur en ontspanning (leisure);
f. sport;
g. ateliers;
h. gemengde bedrijven en bedrijfsmatige activiteiten behorende tot categorie A of B als bedoeld in de als Bijlage 1 opgenomen Staat van milieubelastende activiteiten;
i. groenvoorzieningen;
j. nutsvoorzieningen;
k. parkeergarages en parkeervoorzieningen, al dan niet ondergronds;
alsmede ter plaatse van de aanduiding:
l. 'maatschappelijk', woonzorg-voorzieningen en maatschappelijke voorzieningen;
met daarbij behorende:
m. ondergeschikte detailhandel;
n. tuinen en erven;
o. erfbebouwing;
p. ontsluitingswegen;
q. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
r. waterlopen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
s. (collectieve) voorzieningen ten behoeve van de opwek en afname van duurzame energie en warmte.
Artikel 5.3.2 luidt:
"Ter plaatse van de bouwaanduiding "geluidwerende voorzieningen" is het gebruik van geluidgevoelige objecten zoals benoemd in artikel 5.1 uitsluitend toegestaan, wanneer akoestische maatregelen zoals opgenomen in hoofdstuk 7 van het akoestisch onderzoek van Peutz (rapportnummer O16860-2-RA-005 van 10 november 2023), of vergelijkbare maatregelen worden toegepast, zodat een binnenwaarde van de woningen van 35 dB(A) gegarandeerd is.
Artikel 5.3.3 luidt:
"Ter plaatse van de aanduiding "overige zone - aandachtsgebied geluid" zijn nieuwe geluidsgevoelige objecten alleen toegestaan, indien:
a. de gecumuleerde geluidbelasting vanwege geluidgezoneerde industrieterreinen, nestgeluid en wegverkeerslawaai leidt tot een maximale waarde van 33 dB binnen een verblijfsgebied van een woning of ander geluidgevoelig gebouw. De gecumuleerde geluidbelasting is gebaseerd op de geluidsituatie ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning;
b. de laagfrequente geluidniveaus binnen een verblijfsgebied van een woning of ander geluidgevoelig gebouw voldoen aan de grenswaarden uit de Vercammen-curve. De laagfrequente geluidbelasting op gevels van een geluidgevoelig object is gebaseerd op de geluidsituatie ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning."
Artikel 5.6.2 luidt:
" a. het aantal woningen bedraagt ten hoogste 616;
b. minimaal 33,85% van de woningen zoals bedoeld in sub a wordt gerealiseerd in de sociale sector;
c. het gezamenlijk oppervlak van de functies bedrijven, bedrijfsmatige activiteiten, ateliers, cultuur en ontspanning (leisure), dienstverlening, horeca 1 en maatschappelijke voorzieningen, inclusief bijbehorende ondergeschikte functies, bedraagt ten hoogste 7.000 m2, met dien verstande dat:
1. het totaal bruto vloeroppervlak in gebruik voor cultuur en ontspanning (leisure) ten hoogste 1.000 m2 bedraagt;
2. het totaal bruto vloeroppervlak in gebruik voor dienstverlening ten hoogste 500 m2 bedraagt;
3. het totaal bruto vloeroppervlak in gebruik voor horeca 1 ten hoogste 500 m2 bedraagt;
4. het totaal bruto vloeroppervlak in gebruik voor sport ten hoogste 500 m2 bedraagt;
5. het totaal bruto vloeroppervlak in gebruik voor maatschappelijke voorzieningen ten hoogste 800 m2 bedraagt;
d. de functies cultuur en ontspanning (leisure), dienstverlening, horeca 1, sport, maatschappelijke voorzieningen, ateliers, bedrijven en bedrijfsmatige activiteiten zijn alleen toegestaan in de begane grondlaag en in de tweede bovengrondse bouwlaag;
e. bedrijfsgebonden kantoren zijn toegestaan tot een oppervlakte van ten hoogste 50% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte, tot een oppervlakte van maximaal 3.000 m²."
ARTIKEL 6
Artikel 6.1 luidt:
"De voor 'Gemengd - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. gemengde bedrijven en bedrijfsmatige activiteiten behorende tot categorie A of B als bedoeld in de als Bijlage 1 opgenomen Staat van milieubelastende activiteiten;
b. dienstverlening;
c. horeca 1;
d. horeca 2, uitsluitend uitsluitend in de vorm van een café of proeflokaal;
e. cultuur en ontspanning (leisure);
f. sport;
g. ateliers;
h. groenvoorzieningen;
i. nutsvoorzieningen;
j. parkeergarages en parkeervoorzieningen, al dan niet ondergronds;
alsmede ter plaatse van de aanduiding:
k. 'specifieke vorm van gemengd - 1', een destilleerderij en/of likeurstokerij met SBI-code 1101, als bedoeld in de als Bijlage 1 opgenomen Staat van milieubelastende activiteiten, inclusief bijbehorende ondergeschikte horeca 1, voor zover deze activiteit naar aard en omvang gelijk te stellen is met een bedrijfsmatige activiteit die een milieubelasting kent die vergelijkbaar is met categorie A of B zoals bedoeld in de Staat van milieubelastende activiteiten;
l. 'specifieke vorm van gemengd - 2', een koffiebranderij met SBI-code 1083, inclusief ondergeschikte horeca 1, voor zover deze activiteit naar aard en omvang gelijk te stellen is met een bedrijfsmatige activiteit die een milieubelasting kent die vergelijkbaar is met categorie A of B zoals bedoeld in de Staat van milieubelastende activiteiten;
m. 'specifieke vorm van bedrijf - mobiliteitshub', een bedrijfsmatig geëxploiteerde parkeergarage inclusief bijbehorende nevenfuncties, aan te merken als bedrijf uit categorie C als bedoeld in de als Bijlage 1 opgenomen Staat van milieubelastende activiteiten;
n. 'wonen' en 'specifieke vorm van wonen - 2', woningen, inclusief de uitoefening van een aan huis gebonden beroep of aan huis verbonden (bedrijfs)activiteit behorende tot categorie A of B als bedoeld in de als Bijlage 1 opgenomen Staat van milieubelastende activiteiten, mits de gezamenlijke oppervlakte, welke ten behoeve van een beroep of bedrijf aan huis wordt gebruikt, niet meer bedraagt dan 30% van de totale oppervlakte van de woning;
o. 'hotel', één hotel;
met daarbij behorende:
p. ondergeschikte detailhandel;
q. tuinen en erven;
r. erfbebouwing;
s. ontsluitingswegen;
t. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
u. waterlopen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
v. (collectieve) voorzieningen ten behoeve van de opwek en afname van duurzame energie en warmte.
Artikel 6.3.4 luidt:
"Ter plaatse van de aanduiding 'wonen' is het gebruik zoals benoemd in artikel 6.1 onder n uitsluitend toegestaan, wanneer akoestische maatregelen zoals opgenomen in hoofdstuk 7 van het akoestisch onderzoek van Peutz (rapportnummer O16860-2-RA-005 van 10 november 2023), of vergelijkbare maatregelen worden toegepast, zodat een binnenwaarde van de woningen van 35 dB(A) gegarandeerd is."
Artikel 6.3.5 luidt:
"Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - 2' is het gebruik zoals bedoeld in artikel 6.1 onder n niet eerder toegestaan dan na 31 juli 2032."
Artikel 6.6.2 luidt:
"a. het totaal aantal woningen binnen de aanduiding 'wonen' bedraagt ten hoogste 38;
b. minimaal 33,85% van de woningen zoals bedoeld in sub a wordt gerealiseerd in de sociale sector;
c. het gezamenlijk oppervlak van de functies bedrijven, bedrijfsmatige activiteiten, ateliers, cultuur en ontspanning (leisure), dienstverlening, horeca 1 en hotel, inclusief bijbehorende ondergeschikte functies, bedraagt ten hoogste 15.400 m2, met dien verstande dat:
a. het totaal bruto vloeroppervlak in gebruik voor cultuur en ontspanning (leisure) ten hoogste 1.500 m2 bedraagt;
b. het totaal bruto vloeroppervlak in gebruik voor dienstverlening ten hoogste 500 m2 bedraagt;
c. het totaal bruto vloeroppervlak in gebruik voor horeca 1 en horeca 2 ten hoogste 500 m2 bedraagt;
d. het totaal bruto vloeroppervlak in gebruik voor het hotel ten hoogste 5.500 m2 bedraagt;
e. het maximumaantal verhuurbare kamers in het hotel ten hoogste 80 bedraagt;
d. bedrijfsgebonden kantoren zijn toegestaan tot een oppervlakte van ten hoogste 50% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte, tot een oppervlakte van maximaal 3.000 m²;
e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 1' geldt dat, in afwijking van het bepaalde in sub d, bedrijfsgebonden kantoren zijn toegestaan tot een oppervlakte van ten hoogste 600 m2;
f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 2' geldt dat de totale bedrijfsvloeroppervlakte van een koffiebranderij met SBI-code 1083 binnen het aanduidingsvlak ten hoogste 200 m2 bedraagt;
g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - mobiliteitshub' zijn, als onderdeel van een bedrijfsmatig geëxploiteerde parkeergarage, ondergeschikt aan de exploitatie hiervan, en in aanvulling op het bepaalde in sub c, de volgende nevenfuncties toegestaan:
1. dienstverlening, tot een totaal bruto vloeroppervlakte van ten hoogste 50 m2;
2. ondergeschikte detailhandel, tot een totale verkoopvloeroppervlakte van ten hoogste 50 m2;
3. voorzieningen voor sport en cultuur en ontspanning (leisure), waarbij het totaal bruto vloeroppervlakte, voor zover gelegen in een gebouw, ten hoogste 250 m2 bedraagt.
ARTIKEL 11
Artikel 11.1 luidt:
"De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor
a. het behoud en herstel van actuele cultuurhistorische waarden;
b. het benutten van potentiële cultuurhistorische waarden.
Artikel 11.2 luidt:
"In het belang van de bescherming van de cultuurhistorische waarden geldt, in afwijking van het bepaalde bij de andere met de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' samenvallende bestemming(en) dat:
a. de bestaande bebouwing uitsluitend mag worden vergroot en/of veranderd voor zover de vergroting en/of verandering niet zichtbaar is vanaf de openbare weg en voorts met inachtneming van het bepaalde in de met de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' samenvallende bestemming;
b. de goot- en bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de bestaande goot- en bouwhoogte.
Artikel 11.3 luidt:
"a. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 11.2, voor het veranderen en/of vergroten van gebouwen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarde van het gebouw;
b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om bij toepassing van het bepaalde in sub a nadere eisen te stellen aan de situering van de bebouwing, de dichtheid van de bebouwing, bouwvolumes en -massa's, ter behoud van de cultuurhistorische waarden en ter waarborging van een evenwichtig ruimtelijk beeld, zoals vastgelegd in het Beeldkwaliteitsplan De Glasfabriek, opgenomen als Bijlage 3, en conform de daarbij behorende vastgestelde werkwijze."