ECLI:NL:RVS:2025:1815

Raad van State

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
202403863/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hogere waarden geluidhinder vastgesteld voor bestemmingsplan Laanweg 55-57 Schoorl

Op 8 mei 2023 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bergen hogere waarden vastgesteld op basis van artikel 110a van de Wet geluidhinder (Wgh) voor het bestemmingsplan "Laanweg 55-57 Schoorl". Dit besluit was noodzakelijk om de bouw van nieuwe appartementen mogelijk te maken op een perceel nabij de woningen van de appellanten. De geluidbelasting van het wegverkeer op de appartementen overschrijdt de voorkeursgrenswaarde die op grond van de Wgh geldt, wat de reden was voor het college om hogere waarden vast te stellen voor de maximaal toelaatbare geluidbelasting. De appellanten, bewoners van Schoorl, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, maar het college betwist de ontvankelijkheid van hun beroep omdat zij geen zienswijze hebben ingediend tegen het ontwerp van het besluit. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 13 februari 2025 de zaak behandeld. De Afdeling oordeelt dat het beroep van de appellanten ontvankelijk is, ondanks het ontbreken van een zienswijze, omdat zij als belanghebbenden worden beschouwd. Echter, de Afdeling komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep, omdat het relativiteitsvereiste in de weg staat. De appellanten hebben geen concrete interesse aangetoond in de koop of bewoning van de woningen die in het plan zijn voorzien. De Afdeling verklaart het beroep ongegrond en het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202403863/1/R1.
Datum uitspraak: 23 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend in Schoorl, gemeente Bergen (NH),
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Bergen (NH),
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 8 mei 2023 heeft het college hogere waarden als bedoeld in artikel 110a van de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh) vastgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan "Laanweg 55-57 Schoorl" (hierna: het bestemmingsplan of het plan).
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
[appellant] en anderen hebben een nader stuk ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[partij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 februari 2025, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant], bijgestaan door [gemachtigde A], en het college, vertegenwoordigd door M. Knol MSc, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde B], vergezeld door [gemachtigde C], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 is naast de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet de Aanvullingswet geluid Omgevingswet in werking getreden. Zoals in de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5198, is overwogen, blijft op een besluit tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting in zones langs wegen - behoudens provinciale wegen - het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit onherroepelijk is. Maar dan moet die hogere waarde wel zijn vastgesteld ten behoeve van een besluit waarvoor een aanvraag is ingediend of waarvan een ontwerp ter inzage is gelegd vóór het tijdstip van inwerkingtreding van die wet.
De hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting zijn vastgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan "Laanweg 55-57 Schoorl" waarvan het ontwerp op 10 oktober 2022 ter inzage is gelegd. Dat betekent dat zowel op de beroepsprocedure over het bestemmingsplan als op de beroepsprocedure over het besluit tot vaststelling van de hogere waarden het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening en de Wgh, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Het college heeft hogere waarden vastgesteld om de realisatie van het bestemmingsplan mogelijk te maken. Het plan maakt de bouw van nieuwe appartementen mogelijk op een perceel in de directe nabijheid van waar [appellant] en anderen wonen. [partij] is de ontwikkelaar van het plan.
De geluidbelasting van het wegverkeer op de appartementen komt hoger te liggen dan de voorkeursgrenswaarde die op grond van de Wgh geldt. Daarom heeft het college hogere waarden vastgesteld voor de maximaal toelaatbare geluidbelasting.
Ontbreken zienswijze en ontvankelijkheid
3.       Het college stelt zich op het standpunt dat het beroep van [appellant] en anderen niet-ontvankelijk is, omdat zij geen zienswijze hebben ingediend tegen het ontwerp van het besluit waartegen zij beroep hebben ingesteld. Daarnaast zijn [appellant] en anderen volgens het college geen belanghebbenden bij dat besluit. Ten slotte richten de gronden van het beroepschrift zich niet tegen dat besluit, aldus het college.
3.1.    Dat geen zienswijze is ingediend, staat in dit geval niet in de weg aan de ontvankelijkheid van het beroep. De Afdeling zal hierna uitleggen waarom dat naar haar oordeel zo is.
In omgevingsrechtelijke zaken die zijn voorbereid met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) geldt dat belanghebbenden geen zienswijze hoeven te hebben ingediend op het ontwerpbesluit om beroep te kunnen instellen. Dat geldt ook voor een beroep gericht tegen een besluit van het college om op grond van de Wet geluidhinder hogere waarden vast te stellen voor de maximale geluidbelasting (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 21 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1557, onder 3.2).
[appellant] en anderen zijn daarnaast belanghebbende bij het hogere waarden besluit. Bij een dergelijk besluit zijn namelijk rechtstreeks de belangen betrokken van iedere persoon die door de realisering van de voorgenomen activiteit rechtstreeks in zijn belangen wordt geraakt. De Afdeling wijst op haar vaste rechtspraak op dit punt, zie bijvoorbeeld haar uitspraak van 28 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3495, onder 2.3. In aanmerking genomen dat [appellant] en anderen op korte afstand van het plangebied wonen, is aannemelijk dat zij door de voorgenomen activiteit gevolgen van enige betekenis zullen ondervinden. Daarom zijn zij niet alleen belanghebbende bij het bestemmingsplan, maar ook bij het besluit hogere waarden.
3.2.    Het beroep is dan ook ontvankelijk.
Relativiteitsvereiste
4.       Toch komt de Afdeling niet toe aan een inhoudelijke bespreking van het hoger beroep. Het college voert namelijk terecht aan dat het in artikel 8:69a van de Awb opgenomen relativiteitsvereiste daaraan in de weg staat.
4.1.    Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, zie bijvoorbeeld haar uitspraak van 29 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2159, onder 5, strekt de regeling in de Wgh tot bescherming van de bewoners van de te bouwen woningen. Niet is gebleken van concrete interesse bij [appellant] en anderen in de koop en/of bewoning van een van de woningen die in het plan zijn voorzien.
4.2.    Het betoog van [appellant] en anderen dat bepaalde bronnen niet zijn meegenomen bij de berekening van de cumulatieve geluidbelasting op de appartementen die in het plan zijn voorzien, kan dan ook niet leiden tot een gegrond beroep. De Afdeling ziet gelet daarop af van een inhoudelijke bespreking van dat betoog.
Conclusie
5.       Het beroep is ongegrond.
6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Sparreboom
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2025
195-1136