ECLI:NL:RVS:2025:1814

Raad van State

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
202407564/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vrij onderwijsprogramma door examencommissie Tilburg University

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 23 april 2025 uitspraak gedaan over het beroep van [appellant] tegen de beslissing van het College van Beroep voor de Examens (CBE) van Tilburg University. [appellant] volgt de masteropleiding Information Management en heeft verzocht om een vrij onderwijsprogramma, waarbij hij het verplichte vak Business Intelligence & Business Analytics wilde vervangen door een al behaalde keuzevak. De examencommissie heeft dit verzoek op 15 juli 2024 afgewezen, omdat het verzoek niet tijdig was ingediend en niet voldeed aan de eisen van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Het CBE heeft deze afwijzing in stand gehouden. [appellant] heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij hij betoogde dat zijn verzoek niet als herhaald kon worden aangemerkt en dat de examencommissie inhoudelijk had moeten oordelen over zijn aanvraag. De Afdeling heeft geoordeeld dat het CBE terecht heeft vastgesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. De Afdeling heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij heeft overwogen dat [appellant] niet tijdig gebruik heeft gemaakt van zijn tentamenmogelijkheden en dat de examencommissie niet in strijd heeft gehandeld met de wet.

Uitspraak

202407564/1/A2.
Datum uitspraak: 23 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
en
het College van Beroep voor de Examens van Tilburg University (hierna: het CBE),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 15 juli 2024 heeft de examencommissie van de Tilburg School of Economics and Management (hierna: de examencommissie) een verzoek van [appellant] om een vrij onderwijsprogramma te mogen volgen niet ingewilligd.
Bij beslissing van 4 november 2024 heeft het CBE het door [appellant] daartegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het CBE heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 februari 2025, waar [appellant] en het CBE, vertegenwoordigd door mr. J. Heffels, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] volgt sinds het studiejaar 2020/2021 de masteropleiding Information Management aan de School of Economics and Management van de Tilburg University. Hij heeft binnen deze opleiding alleen het vak Business Intelligence & Business Analytics en de masterthesis nog niet behaald.
Op 8 december 2023 heeft hij de examencommissie verzocht om een vrij programma te mogen volgen. Het vrije programma dat [appellant] ter beoordeling aan de examencommissie heeft voorgelegd heeft als enige afwijking ten opzichte van het vastgestelde onderwijsprogramma dat het verplichte en door [appellant] nog niet behaalde vak Business Intelligence & Business Analytics is vervangen door het door [appellant] al wel behaalde keuzevak Interactive Data Transformation.
Bij beslissing van 31 januari 2024 heeft de examencommissie het verzoek afgewezen, omdat het niet is ingediend op een zodanig tijdstip dat goedkeuring redelijkerwijs kan worden gegeven vóór het afleggen van de eerste toets of het eerste tentamen en [appellant] nog zonder studievertraging op te lopen kan deelnemen aan het vak Business Intelligence & Business Analytics. Bij beslissing van 23 mei 2024 heeft het CBE de afwijzing van het verzoek in stand gelaten, omdat [appellant] heeft verzocht om slechts één vak in een vastgesteld onderwijsprogramma te wijzigen en dit niet kan worden aangemerkt als een verzoek tot het volgen van een vrij programma in de zin van artikel 7.3j van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: de WHW). Deze beslissing staat inmiddels in rechte vast.
2.       Op 12 juni 2024 heeft [appellant] de examencommissie opnieuw verzocht om een vrij programma te mogen volgen, waarbij hij twee vakken, waaronder het niet behaalde vak Business Intelligence & Business Analytics, wil laten vervangen door twee al behaalde vakken. Bij de beslissing van 15 juli 2024 heeft de examencommissie dit verzoek niet ingewilligd, omdat het verzoek een herhaalde aanvraag is en [appellant] in het verzoek geen nieuw gebleken feiten of gewijzigde omstandigheden ten opzichte van het verzoek van 8 december 2023 heeft gesteld.
Bij de beslissing van 4 november 2024 heeft het CBE de beslissing van de examencommissie van 15 juli 2024 in stand gelaten. Het CBE heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een herhaald verzoek, omdat het verzoek van 12 juni 2024 dezelfde strekking heeft als het verzoek van 8 december 2023. Ook dit verzoek is erop gericht het verplichte en nog niet behaalde vak Business Intelligence & Data Analytics te vervangen door een al behaald vak. Het verzoek kan daarom niet worden aangemerkt als een verzoek tot het volgen van een vrij programma. Het CBE heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat de strekking van de mogelijkheid van artikel 7.3j van de WHW om een vrij programma te volgen is dat een student een programma kan samenstellen met vakken die hij nog wil gaan volgen. Het is volgens het CBE niet de bedoeling van de wetgever geweest om hiermee de mogelijkheid te creëren om een vastgesteld onderwijsprogramma om te zetten naar een vrij programma om daarmee achteraf een verplicht vak dat lastig blijkt te halen te vervangen door een keuzevak dat een student al wel heeft gehaald. Het vrije programma is dus niet bedoeld om opgelopen studievertraging binnen een vastgesteld programma te voorkomen. Het CBE heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de examencommissie in de beslissing van 15 juli 2024 beter had moeten motiveren waarom sprake is van een herhaald verzoek. Omdat [appellant] door dit gebrek niet is benadeeld, heeft het CBE dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) gepasseerd.
Wettelijk kader
3.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Beroep
Beoordeling van het verzoek
4.       [appellant] betoogt dat het CBE zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een herhaalde aanvraag. De samenstelling van het programma in het verzoek van 12 juni 2024 wijkt af van het programma in het verzoek van 8 december 2023. Het verzoek van 12 juni 2024 is ook voorzien van een nieuwe toelichting, nieuwe motivering en nieuwe bijlagen.
[appellant] betoogt daarnaast dat het door hem samengestelde programma ten onrechte niet inhoudelijk is beoordeeld. De examencommissie is op grond van artikel 7.3j van de WHW gehouden om naar aanleiding van een verzoek om een vrij programma te mogen volgen inhoudelijk te beoordelen of het samengestelde programma van voldoende niveau is en of sprake is van voldoende samenhang. Deze toets dient zich te beperken tot wat is beschreven in de Onderwijs- en Examenregeling (hierna: de OER). Omdat er in de OER die in het studiejaar 2023/2024 van toepassing is op de masteropleiding Information Management geen bepalingen zijn opgenomen waaruit blijkt dat het vak Business Intelligence & Data Analytics een verplicht onderdeel is van een samengesteld vakkenpakket, kan niet zonder inhoudelijke toetsing worden vastgesteld dat geen sprake is van een vrij programma. Het CBE heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat een vrij programma niet is bedoeld om gedurende de opleiding de inhoud van het programma te wijzigen. Voor dit standpunt kan geen steun worden gevonden in de totstandkomingsgeschiedenis van de WHW (Kamerstukken II 1988/89, 21 073, nr. 3, p. 75-76). Het CBE heeft zich volgens [appellant] ook ten onrechte op het standpunt gesteld dat zijn beweegredenen voor het aanvragen van een vrij programma, te weten het beperken van studievertraging, motivatiegebrek en een betere aansluiting van het programma op zijn interesses, in strijd zijn met de bedoeling van artikel 7.3j van de WHW. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van de WHW (Kamerstukken II 1979/80, 16 106, nr. 3-4, p. 16-17 en 19-20) volgt juist dat het verzoek in overeenstemming is met de bedoeling van de wetgever. Een inhoudelijke beoordeling van het verzoek gaat evenmin ten koste van de borging van de kwaliteit van het diploma (Kamerstukken II 1988/89, 21 073, nr. 3, p. 75-76). Daarnaast mag de examencommissie op grond van artikel 7.12b, derde lid, van de WHW geen eigen beleid met betrekking tot het vrije programma voeren. Artikel 8 van de Regels en Richtlijnen van de examencommissie van de Tilburg School of Economics and Management (TiSEM) van Tilburg University 2023/2024 is daarom onverbindend, aldus [appellant].
[appellant] betoogt tot slot dat het niet inhoudelijk beslissen op zijn verzoek onevenredig is. Hij probeert al vanaf december 2023 een vrij programma aan te vragen en daar wordt steeds niet inhoudelijk op beslist, terwijl een vergelijkbaar verzoek door een andere onderwijsinstelling binnen een week is toegewezen. Er wordt door de examencommissie en het CBE niet met hem meegedacht om alsnog een vrij programma mogelijk te maken, terwijl dit wel van hen mag worden verwacht. Doordat zijn verzoeken niet zijn ingewilligd heeft hij niet op 31 januari 2025 kunnen afstuderen, waardoor hij studievertraging heeft opgelopen.
4.1.    Vast staat dat de examencommissie eerder op een vergelijkbaar verzoek heeft beslist. Het verzoek van 12 juni 2024 is met een verwijzing naar artikel 4:6 van de Awb afgewezen.
Als het bestuursorgaan toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, dan toetst de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden en eventueel door het bestuursorgaan gevoerd beleid, of het bestuursorgaan zich terecht, en zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn.
Als naar het oordeel van de bestuursrechter het bestuursorgaan terecht meent dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, dan kan dat de afwijzing van de aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit in beginsel dragen. De bestuursrechter kan aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd echter tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden worden overgelegd.
4.2.    Voor het antwoord op de vraag of het verzoek van 12 juni 2024 moet worden aangemerkt als een herhaalde aanvraag waarbij het beperkte toetsingskader van artikel 4:6 van de Awb geldt, is van belang of het verzoek van 8 december 2023 in essentie gelijk is aan het verzoek van 12 juni 2024. Bij die vergelijking komt mede betekenis toe aan de gronden waarop het eerste verzoek is afgewezen.
4.3.    Zowel het verzoek van 8 december 2023 als het verzoek van 12 juni 2024 voorzien in het vervangen van het verplichte en nog niet behaalde vak Business Intelligence & Business Analytics door een keuzevak van de masteropleiding Information Management. In het verzoek van 8 december 2023 is dit het enige vak dat wordt vervangen, terwijl in het verzoek van 12 juni 2024 ook nog een ander vak, dus in totaal twee vakken, worden vervangen. Het CBE heeft aan de beslissing van 31 januari 2024, waarbij het de afwijzing van het eerste verzoek in stand heeft gelaten, ten grondslag gelegd dat een dergelijk verzoek niet kan worden aangemerkt als een verzoek tot het volgen van een vrij programma in de zin van artikel 7.3j van de WHW. Het CBE heeft zich in de beslissing van 4 november 2024 terecht op het standpunt gesteld dat, gelet op deze afwijzingsgrond, het vervangen van twee vakken in plaats van één vak niet als een relevante verandering kan worden aangemerkt. Het CBE heeft daarom terecht geoordeeld dat de aanvraag van 12 juni 2024 een herhaalde aanvraag is. Verder is niet gebleken dat er nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn.
4.4.    Omdat het CBE zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een herhaalde aanvraag en dat daaraan geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd, kan dat de beslissing om het verzoek niet in te willigen in beginsel dragen. Zoals hiervoor overwogen kan de bestuursrechter aan de hand van wat [appellant] heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat de beslissing om het verzoek niet in te willigen evident onredelijk is. In het hiernavolgende zal worden beoordeeld of dit het geval is.
4.5.    Dat [appellant] door de beslissing om het verzoek niet in te willigen niet op 31 januari 2025 heeft kunnen afstuderen is geen aanleiding voor het oordeel dat deze beslissing evident onredelijk is. Zoals het CBE in het verweerschrift heeft toegelicht heeft [appellant] geen gebruik gemaakt van de zes tentamenmogelijkheden die hij sinds 21 juni 2021 heeft gehad om het vak Business Intelligence & Data Analytics te behalen. Ook na de eerste afwijzende beslissing van 31 januari 2024 heeft [appellant] geen gebruik gemaakt van de tentamenmogelijkheden voor het betreffende vak op 28 maart 2024 en 17 juni 2024, hoewel dit hem door de examencommissie wel was geadviseerd. Door geen gebruik te maken van deze tentamenmogelijkheden, maar een herhaald verzoek te doen om een vrij programma te mogen volgen, heeft [appellant] de mogelijkheid om studievertraging te voorkomen voorbij laten gaan. Dit dient voor zijn rekening en risico te komen. Ook de omstandigheid dat een andere onderwijsinstelling een vergelijkbaar verzoek heeft toegewezen en de omstandigheid dat de examencommissie en het CBE niet met hem hebben meegedacht om alsnog een vrij programma mogelijk te maken betekenen, wat hier ook van zij, niet dat de beslissing onredelijk is.
4.6.    In wat [appellant] in beroep verder heeft aangevoerd kan evenmin grond worden gevonden voor het oordeel dat de beslissing op de herhaalde aanvraag evident onredelijk is. Als [appellant] het niet eens was met het standpunt dat zijn verzoek niet kan worden aangemerkt als een verzoek tot het volgen van een vrij programma in de zin van artikel 7.3j van de WHW, had het in de rede gelegen om tegen de beslissing van het CBE van 23 mei 2024 in beroep te gaan. Voor zover [appellant] deze discussie opnieuw ten volle wil voeren is hiervoor in deze procedure geen plaats.
4.7.    De betogen falen.
Gelijkheidsbeginsel
5.       Het betoog van [appellant] dat de beslissing van het CBE van 4 november 2024 in strijd is met het gelijkheidsbeginsel faalt. De uitspraak van de Afdeling van 17 juni 2002 (ECLI:NL:RVS:2002:AE4294) en de uitspraak van het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (hierna: CBHO) van 21 augustus 2013 (CBHO 2013/031) waarnaar hij heeft verwezen betreffen geen gelijke of rechtens vergelijkbare gevallen.
Passeren gebrek
6.       [appellant] betoogt dat het CBE het motiveringsgebrek in de beslissing van 15 juli 2024 niet met toepassing van artikel 6:22 van de Awb had mogen passeren, omdat hij daardoor wordt benadeeld. Het is aannemelijk dat zonder schending van het motiveringsbeginsel de uitkomst voor hem positief zou zijn geweest.
6.1.    Het CBE heeft zich in de beslissing van 4 november 2024 op het standpunt gesteld dat de examencommissie in de beslissing van 15 juli 2024 beter had moet motiveren waarom sprake is van een herhaald verzoek. De Afdeling is van oordeel dat het CBE dit motiveringsgebrek terecht met toepassing van artikel 6:22 van de Awb heeft gepasseerd. Daartoe is van belang dat uit het voorgaande volgt dat de examencommissie zich in de beslissing van 15 juli 2024 terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een herhaalde aanvraag, waardoor [appellant] door deze schending niet is benadeeld.
Het betoog faalt.
Schijn van vooringenomenheid
7.       Het betoog van [appellant] dat het CBE in de beslissing van 4 november 2024 de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt, doordat het zijn gronden niet heeft besproken en de standpunten van de examencommissie juist wel, faalt. Uit de motivering van de beslissing van 4 november 2024 kan niet worden afgeleid dat het CBE vooringenomen is.
Conclusie
8.       Het beroep is ongegrond.
9.       Het CBE hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Komduur, griffier.
w.g. Daalder
voorzitter
w.g. Komduur
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2025
809
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:6
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
Artikel 7.3j
Een student die is ingeschreven voor een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs kan, uit onderwijseenheden die door een instelling worden verzorgd, een programma samenstellen waaraan een examen is verbonden. Indien nodig wijst het instellingsbestuur een examencommissie aan die met het verlenen van toestemming als bedoeld in artikel 7.12b, eerste lid, onderdeel c, is belast.
Artikel 7.12b
1. Naast de taken en bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 7.11 en 7.12, tweede lid, heeft een examencommissie de volgende taken en bevoegdheden:
[…]
c. het door de meest daarvoor in aanmerking komende examencommissie verlenen van toestemming aan een student om een door die student samengesteld programma als bedoeld in artikel 7.3j te volgen, waarvan het examen leidt tot het verkrijgen van een graad, waarbij de examencommissie tevens aangeeft tot welke opleiding van de instelling dat programma wordt geacht te behoren voor de toepassing van deze wet,
[…]
Regels en Richtlijnen van de examencommissie van de Tilburg School of Economics and Management (TiSEM) van Tilburg University 2023/2024
Artikel 8
Een verzoek tot goedkeuring van een vrij onderwijsprogramma als bedoeld in artikel 7.3j WHW wordt door de student op een zodanig tijdstip bij de examencommissie ingediend, dat goedkeuring redelijkerwijs kan worden gegeven vóór het afleggen van de eerste toets of het eerste tentamen, de termijnen waarbinnen de examencommissie beslist in acht nemend. Het verzoek dient te zijn gemotiveerd. Een ongemotiveerd verzoek wordt niet in  behandeling genomen.