ECLI:NL:RVS:2025:1811

Raad van State

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
202500394/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van een locatie voor ondergrondse afvalcontainers in Amsterdam

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 23 april 2025 uitspraak gedaan over de aanwijzing van een locatie aan de Bercylaan 5 in Amsterdam voor de plaatsing van ondergrondse afvalcontainers. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had op 12 november 2024 besloten om deze locatie aan te wijzen voor de inzameling van huishoudelijk afval van de bewoners van het appartementencomplex 'B’Mine'. De appellant, een bewoner van dit complex, was het niet eens met deze aanwijzing en vreesde overlast door de afvalcontainers. Hij stelde dat er een geschiktere alternatieve locatie beschikbaar was.

Tijdens de zitting op 6 maart 2025 heeft de Afdeling de zaak behandeld. De appellant trok enkele beroepsgronden in, maar bleef bij zijn standpunt dat de aangewezen locatie niet geschikt was. Het college verdedigde de keuze voor de locatie door te stellen dat deze voldeed aan de richtlijnen en dat de afstand tot de entree van het gebouw voldoende was. De Afdeling oordeelde dat het college de locatie geschikt had mogen achten, maar vond dat de motivering voor de keuze van de aangewezen locatie ten opzichte van de alternatieve locatie onvoldoende was onderbouwd.

Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het beroep van de appellant gegrond, vernietigde het besluit van het college, maar liet de rechtsgevolgen van het besluit in stand. Dit betekent dat de afvalcontainers alsnog geplaatst mogen worden, maar dat het college beter had moeten motiveren waarom de alternatieve locatie niet geschikt was. De kosten voor de procesvoering werden niet vergoed.

Uitspraak

202500394/1/R1.
Datum uitspraak: 23 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in Amsterdam,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 12 november 2024 heeft het college de locatie aan de Bercylaan 5 aangewezen voor het plaatsen van ondergrondse afval inzamelcontainers.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak behandeld op de zitting van 6 maart 2025, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. D.R. van Ee, A. Brand en L.N. Soffner, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       Bij het besluit van 12 november 2024 is de locatie Bercylaan 5 (met locatiecode 1031KP-5) aangewezen voor de plaatsing van een ondergrondse papiercontainer, een ondergrondse glascontainer en vier ondergrondse restafvalcontainers. De afvalcontainers zijn bedoeld voor de inzameling van huishoudelijk afval van de bewoners van het appartementencomplex "B’Mine" met huisnummers 7 t/m 299.
[appellant] woont in het appartementencomplex "B‘Mine" in het appartement met huisnummer […], in de directe nabijheid van de aangewezen locatie. De aangewezen locatie bevindt zich naast het appartementencomplex. Hij is het niet eens met de aanwijzing van deze locatie, omdat hij vreest dat de afvalcontainers overlast zullen geven. Volgens hem is er een geschiktere alternatieve locatie.
2.       Bij de keuze van een locatie voor afvalcontainers moet het college een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het locatieplan. Daarbij heeft het college beleidsruimte. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de nadelige gevolgen van de aanwijzing van de locatie niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de aanwijzing te dienen doelen. Daarbij beoordeelt zij of het college de locatie geschikt heeft mogen achten voor de plaatsing van de afvalcontainers.
3.       [appellant] heeft op de zitting de beroepsgronden dat de aangewezen locatie niet geschikt is vanwege een nabijgelegen boom en een lichtmast ingetrokken.
4.       Bij het aanwijzen van een locatie voor afvalcontainers hanteert het college richtlijnen die staan in het "Stedelijk kader bepalen locaties inzamelvoorzieningen". [appellant] betoogt dat de aangewezen locatie niet voldoet aan richtlijn R2. Deze richtlijn houdt in dat de inzamelvoorziening zich bij een gebouw met woonfunctie niet bij een deur, of een raam, of een balkon op de eerste verdieping bevindt. Maar de aangewezen locatie bevindt zich volgens [appellant] wel degelijk bij een deur, namelijk voor de ingang van appartementencomplex "B’Mine". Hierdoor vreest hij overlast door het naar binnen waaien van zwerfvuil, temeer omdat deze locatie intensief gebruikt zal worden, niet alleen door bewoners van "B’Mine", maar ook door bijvoorbeeld klanten van Albert Heijn en Bagels & Beans, die in de plint van "B-Mine" zijn gevestigd. Hierdoor zal veel overlast worden geconcentreerd op deze plek.
4.1.    Volgens het college wordt voldaan aan alle richtlijnen die in het Stedelijk kader staan. Over richtlijn R2 heeft het college toegelicht dat deze richtlijn geen specifieke afstandseis bevat. Het gaat hier om de situatie dat containers niet voor een deur komen, maar wel nabij een gebouw. Hierbij wordt in de praktijk een afstand van 1,25 m aangehouden en daar wordt in dit geval aan voldaan, zo stelt het college. Het college heeft verder toegelicht dat voor de minimale afstand tot de entree van een gebouw 1,80 m wordt aangehouden en dat de afstand tot de entree van "B’Mine" hier ruim boven zit, namelijk, zoals het college ter zitting heeft gesteld, een afstand van ruim 4 m. Verder heeft college toegelicht dat gegevens worden bijgehouden over hoe snel containers vol raken en of het dus nodig is de ophaalfrequentie aan te passen. Dit wordt juist in de gaten gehouden omdat het mogelijk is dat de containers, behalve door de bewoners, ook worden gebruikt door bezoekers en passanten en daardoor eerder vol zijn. Als blijkt dat dit speelt, worden de containers vaker geleegd, zo stelt het college.
4.2.    De Afdeling ziet geen reden om aan de juistheid van deze toelichting te twijfelen. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de entree van de appartementen in "B’Mine" niet goed bereikbaar is of dat de aangewezen locatie te dicht bij de entree van het gebouw zit. De richtlijnen in het Stedelijk kader geven aan waarnaar wordt gestreefd bij het zoeken van de meest geschikte plaats. De Afdeling ziet in wat [appellant] daarover heeft aangevoerd, gezien bovenstaande toelichting van het college, geen reden voor het oordeel dat hier in dit geval niet aan wordt voldaan. Bovendien heeft de Afdeling over het tegengaan van bijplaatsen van afval eerder overwogen dat dit een kwestie van handhaving is. Als voorbeeld wijst de Afdeling bijvoorbeeld op haar uitspraak van 15 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2724. In de vrees van [appellant] voor (te) volle afvalcontainers en zwerfvuil, en de vrees voor daarmee gepaard gaande overlast, ziet de Afdeling dan ook geen grond voor het oordeel dat het college de locatie niet heeft kunnen aanwijzen. De Afdeling is verder van oordeel dat ook geen sprake is van een zodanige aantasting van de belangen van [appellant] dat het college de aangewezen locatie niet geschikt mocht achten.
Het betoog slaagt niet.
5.       [appellant] betoogt nog dat het college de aangewezen locatie niet mocht aanwijzen omdat er een geschiktere alternatieve locatie is, namelijk ongeveer 30 m verderop aan de Bercylaan ter hoogte van de Breitner Academie. Deze locatie is volgens hem beter geschikt, omdat dit pand geen woonfunctie heeft en deze locatie zich niet bij een deur bevindt. Deze locatie bevindt zich, net als de aangewezen locatie, in de nabijheid van de woonhuisaansluitingen in "B’Mine", maar zal minder overlast geven voor de bewoners.
5.1.    Hiervoor is geconcludeerd dat het college de aangewezen locatie geschikt heeft mogen achten voor het plaatsen van de afvalcontainers. De Afdeling zal beoordelen of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de aangewezen locatie vanwege de door [appellant] voorgestelde alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie dat geoordeeld moet worden dat het college niet heeft mogen vasthouden aan zijn keuze voor de aangewezen locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.
5.2.    De Afdeling is van oordeel dat het college in het bestreden besluit ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat het aangedragen alternatief minder geschikt is dan de aangewezen locatie. Over de alternatieve locatie heeft het college in het eindverslag inspraakprocedure alleen gesteld dat deze niet geschikt is vanwege het uitgangspunt dat afvalcontainers in nabijheid van de woonhuisaansluitingen worden geplaatst vanwege een gebiedsevenwichtige inrichting van het afvalnetwerk. De Afdeling stelt vast dat op de zitting duidelijk is geworden dat het college de voor- en nadelen van de aangewezen en de alternatieve locatie wel heeft bezien, maar dat dit blijkbaar niet in stukken is neergelegd. Het college heeft gesteld dat de door bewoners aangedragen alternatieve locaties mondeling zijn besproken met de directie Afval en Grondstoffen, maar dat hier geen verslag van is gemaakt. Dit betekent dat het college de keuze voor deze locatie in plaats van het alternatief niet voldoende kenbaar en draagkrachtig heeft gemotiveerd. De Afdeling is desondanks van oordeel dat het college, gelet op de ter zitting gegeven toelichting over de mindere geschiktheid van de alternatieve locatie, de keuze voor de aangewezen locatie heeft kunnen maken. Het college heeft namelijk uiteengezet dat het voor sommige bewoners, met name degenen die slechter ter been zijn, juist prettig is om de containers op zo’n kort mogelijke loopafstand te hebben. Ook is het zo dat het trottoir waar de containers nu zijn voorzien, ter plaatse van de aangewezen locatie, breder is dan ter plaatse van de aangedragen alternatieve locatie. Verder zouden op de alternatieve locatie parkeervakken komen te vervallen. [appellant] heeft deze nadere onderbouwing voor de keuze niet bestreden. In het door [appellant] aangevoerde ziet de Afdeling dan ook geen grond voor het oordeel dat de aangedragen alternatieve locatie zodanig geschikter is voor plaatsing van de afvalcontainers dat het college die locatie had moeten verkiezen boven de aangewezen locatie.
5.3.    Gelet op wat [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit moet worden vernietigd. De Afdeling ziet echter aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb in stand te laten, omdat het college ter zitting alsnog inzichtelijk heeft gemaakt op grond van welke overwegingen het de door [appellant] aangedragen locatie niet zodanig geschikter heeft moeten achten dat het college niet heeft mogen vasthouden aan de keuze voor de aangewezen locatie.
Omdat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven, betekent dit dat de afvalcontainers geplaatst mogen worden.
6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep gegrond;
II.       vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 12 november 2024 waarbij de locatie aan de Bercylaan 5 is aangewezen voor de plaatsing van afvalcontainers;
III.      bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 12 november 2024 in stand blijven;
IV.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 194,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N. Janse, griffier.
w.g. Knol
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Janse
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2025
855