202300825/3/R2.
Datum beslissing: 18 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op het verzoek van:
[verzoekster], wonend in [woonplaats],
verzoekster,
om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Procesverloop
Bij brief, ingekomen op 8 april 2025, heeft [verzoekster] verzocht om wraking van staatsraad mr. D.A. Verburg (hierna: de staatsraad) als lid van de Afdeling belast met de behandeling van de zaak nr. 202300825/1/R2.
Overwegingen
1. Op verzoek van een partij kan ingevolge artikel 8:15 van de Awb elk van de rechters die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2. Artikel 8:16 van de Awb luidt:
" 1. Het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
2. Het verzoek geschiedt schriftelijk en is gemotiveerd. Na de aanvang van het onderzoek ter zitting onderscheidenlijk na de aanvang van het horen van partijen of getuigen in het vooronderzoek kan het ook mondeling geschieden.
3. Alle feiten of omstandigheden moeten tegelijk worden voorgedragen.
4. Een volgend verzoek om wraking van dezelfde rechter wordt niet in behandeling genomen, tenzij feiten of omstandigheden worden voorgedragen die pas na het eerdere verzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden.
5. Geschiedt het verzoek ter zitting, dan wordt het onderzoek ter zitting geschorst."
3. Artikel 3, vierde lid, aanhef en onder e, van de Wrakings- en verschoningsregeling bestuursrechtelijke colleges 2022 (hierna: de Wrakingsregeling) luidt:
"4. De wrakingskamer kan zonder daartoe een zitting te houden beslissen een verzoek om wraking niet in behandeling te nemen indien:
e. het een volgend verzoek ten aanzien van hetzelfde lid of dezelfde leden betreft en geen feiten of omstandigheden worden voorgedragen die pas na het eerdere verzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden;"
4. Het verzoek van [verzoekster] is haar tweede verzoek om wraking van de staatsraad. Bij beslissing van 2 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1360, heeft de Afdeling haar eerste verzoek om wraking van de staatsraad afgewezen. 5. Aan het tweede verzoek heeft [verzoekster] ten grondslag gelegd dat de staatsraad door zijn bejegening op de zitting de schijn heeft gewekt vooringenomen te zijn. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Dit proces-verbaal bevat volgens [verzoekster] geen juiste weergave van wat zij op de zitting heeft gezegd. Zij concretiseert dit aan de hand van twee passages. Ook wijst zij erop dat uit het proces-verbaal volgt dat de staatsraad aan haar een verkeerde uitleg van een eerdere uitspraak heeft opgedrongen. In het algemeen was volgens haar het optreden van de staatsraad op de zitting niet onpartijdig, onbevooroordeeld en neutraal te noemen.
6. De Afdeling stelt vast dat zowel het eerste als het tweede verzoek van [verzoekster] zijn gegrond op de gang van zaken op de zitting van 13 maart 2025. Over de gang van zaken op de zitting als grond voor wraking heeft de Afdeling al een oordeel gegeven in haar beslissing van 2 april 2025. [verzoekster] heeft weliswaar in haar tweede verzoek gewezen op het na haar eerste verzoek aan haar verzonden proces-verbaal van de zitting van 13 maart 2025, maar het is de gang van zaken op deze zitting die voor haar de feiten en omstandigheden vormen om de verzoeken om wraking te doen. Het proces-verbaal vormt in zoverre geen nieuw feit of nieuwe omstandigheid. Hierbij betrekt de Afdeling dat dit proces-verbaal van de zitting bij brief van 24 maart 2025 aan haar is verzonden en dat op de zitting van de wrakingskamer op 26 maart 2025 al aan de orde is geweest dat dit proces-verbaal volgens haar onjuistheden bevat.
7. De Afdeling oordeelt dat [verzoekster] in haar nu aan de orde zijnde verzoek om wraking geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft voorgedragen die pas na de beslissing op het eerdere verzoek aan haar bekend zijn geworden. Daarom laat de Afdeling op grond van artikel 8:16, vierde lid, van de Awb en artikel 3, vierde lid, aanhef en onder e, van de Wrakingsregeling dit verzoek zonder een zitting te houden, buiten behandeling.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
laat het verzoek buiten behandeling.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, en mr. J.Th Drop en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Boer, griffier.
w.g. Knol
voorzitter
w.g. Boer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2025