ECLI:NL:RVS:2025:1660

Raad van State

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
202501220/1/V1 en 202501220/2/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning aanvraag en verzoek om voorlopige voorziening

Op 15 april 2025 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een appellant die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag was eerder op 15 november 2022 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat de appellant niet alle vereiste documenten had overgelegd. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 18 juli 2023, heeft de rechtbank Den Haag op 31 januari 2025 het beroep van de appellant tegen deze afwijzing eveneens ongegrond verklaard. De appellant, vertegenwoordigd door mr. A. Harmanci, heeft hierop hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de minister van Asiel en Migratie de aanvraag zonder voorlegging aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland mocht afwijzen. De appellant had niet alle volgens de regelgeving vereiste stukken ingediend en had ook geen overtuigende verklaring gegeven voor het ontbreken van deze stukken. De voorzieningenrechter bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, waarbij werd vastgesteld dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van volledige documentatie bij aanvragen voor verblijfsvergunningen en de mogelijkheden voor de overheid om aanvragen af te wijzen wanneer niet aan de vereisten wordt voldaan. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 15 april 2025.

Uitspraak

202501220/1/V1 en 202501220/2/V1.
Datum uitspraak: 15 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 31 januari 2025 in zaak nr. 23/8116 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 15 november 2022 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 18 juli 2023 heeft de staatssecretaris het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 januari 2025 heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. A. Harmanci, advocaat in Amsterdam, hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant niet alle volgens bijlage 8aa, behorende bij artikel 3.20a, vierde lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000, vereiste stukken aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd. De minister mocht daarom de aanvraag zonder voorlegging aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland afwijzen. Omdat appellant niet alle vereiste stukken heeft overgelegd, en ook geen steekhoudende verklaring heeft gegeven waarom hij deze stukken niet kan overleggen, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de minister van horen mocht afzien. Zie de uitspraak van de Afdeling van 26 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:734, onder 5 tot en met 5.2 en 10.
1.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De voorzieningenrechter van de Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.J.W.P. van Gastel, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. Q. Boon, griffier.
w.g. Van Gastel
voorzieningenrechter
w.g. Boon
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2025
977