ECLI:NL:RVS:2025:1660
Raad van State
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning aanvraag en verzoek om voorlopige voorziening
Op 15 april 2025 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een appellant die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag was eerder op 15 november 2022 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat de appellant niet alle vereiste documenten had overgelegd. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 18 juli 2023, heeft de rechtbank Den Haag op 31 januari 2025 het beroep van de appellant tegen deze afwijzing eveneens ongegrond verklaard. De appellant, vertegenwoordigd door mr. A. Harmanci, heeft hierop hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de minister van Asiel en Migratie de aanvraag zonder voorlegging aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland mocht afwijzen. De appellant had niet alle volgens de regelgeving vereiste stukken ingediend en had ook geen overtuigende verklaring gegeven voor het ontbreken van deze stukken. De voorzieningenrechter bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, waarbij werd vastgesteld dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden.
De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van volledige documentatie bij aanvragen voor verblijfsvergunningen en de mogelijkheden voor de overheid om aanvragen af te wijzen wanneer niet aan de vereisten wordt voldaan. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 15 april 2025.