ECLI:NL:RVS:2025:1624

Raad van State

Datum uitspraak
14 april 2025
Publicatiedatum
11 april 2025
Zaaknummer
202306293/4/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.F. de Groot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan Lunteren, uitbreiding bedrijventerrein De Stroet

Op 14 april 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in een geschil tussen [verzoeker] en de raad van de gemeente Ede. Het verzoek volgde op de vaststelling van het bestemmingsplan "Lunteren, uitbreiding bedrijventerrein De Stroet" door de raad op 21 september 2023. Eerder had de voorzieningenrechter op 19 juni 2024 een vergelijkbaar verzoek van [verzoeker] afgewezen, waarbij het verzoek was gebaseerd op een voorlopig rechtmatigheidsoordeel en de ladder voor duurzame verstedelijking. In het herhaalde verzoek stelde [verzoeker] dat er ernstige fouten in de IBIS-database voor bedrijventerreinen waren ontdekt, wat volgens hem de basis vormde voor een nieuwe beoordeling van de laddertoets. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de feiten en omstandigheden die [verzoeker] aan zijn herhaalde verzoek ten grondslag legde, niet nieuw waren en dat hij deze eerder had kunnen en moeten kennen. Daarom werd het verzoek als kennelijk ongegrond afgewezen. De voorzieningenrechter besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

202306293/4/R4.
Datum uitspraak: 14 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker] en anderen (hierna in enkelvoud: [verzoeker]), allen wonend in Lunteren, gemeente Ede,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Ede,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 september 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Lunteren, uitbreiding bedrijventerrein De Stroet" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek heeft de voorzieningenrechter bij uitspraak van 19 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2480, afgewezen.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter wederom verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[verzoeker] heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1.       De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting.
2.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het beroep tegen het besluit van 21 september 2023 blijft het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing.
3.       In de in het procesverloop vermelde uitspraak van 19 juni 2024 heeft de voorzieningenrechter het eerdere verzoek van [verzoeker] om schorsing van het besluit tot vaststelling van het plan op grond van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel afgewezen. Daarbij heeft de voorzieningenrechter onder meer een voorlopig oordeel gegeven over de beroepsgrond van [verzoeker] over de ladder voor duurzame verstedelijking van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: de laddertoets).
4.       Zoals de voorzieningenrechter van de Afdeling eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraken van 20 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2910, en 2 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1569, kan een herhaald verzoek om voorlopige voorziening slechts voor toewijzing in aanmerking komen als sprake is van een terecht beroep op nieuwe feiten of omstandigheden door verzoeker. Het moet gaan om feiten of omstandigheden die verzoeker ten tijde van het vorige verzoek niet bekend waren en redelijkerwijs ook niet bekend konden zijn, of nieuwe feiten of omstandigheden van na de uitspraak op het vorige verzoek, die een herhaald verzoek rechtvaardigen.
4.1.    [verzoeker] heeft aan het herhaalde verzoek ten grondslag gelegd dat er recent ernstige fouten in de IBIS-database voor bedrijventerreinen zijn gevonden. Deze IBIS-database is gehanteerd bij de laddertoets. Daarom kan volgens [verzoeker] niet meer van de laddertoets worden uitgegaan. Dit is in de uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 juni 2024 niet onderkend. Ter onderbouwing hiervan heeft [verzoeker] verwezen naar het rapport Feiten en cijfers bedrijventerreinen in Nederland van Stec Groep van 12 april 2023 (hierna: het rapport van Stec Groep). Ook stelt [verzoeker] dit zelf te hebben geconstateerd in de IBIS-database, waarna dit door verschillende personen en instanties zou zijn bevestigd.
4.2.    De voorzieningenrechter stelt vast dat het rapport van Stec Groep dateert van 12 april 2023 en ten tijde van het vorige verzoek van [verzoeker] openbaar beschikbaar was. Ook de IBIS-database was ten tijde van het vorige verzoek van [verzoeker] als openbare bron beschikbaar. Aan het herhaalde verzoek van [verzoeker] liggen dan ook geen feiten of omstandigheden ten grondslag die [verzoeker] ten tijde van het vorige verzoek niet bekend waren, dan wel redelijkerwijs niet bekend konden zijn. Evenmin is sprake van nieuwe feiten of omstandigheden van na de uitspraak op het vorige verzoek, die een herhaald verzoek rechtvaardigen. Dat [verzoeker] zelf pas na het vorige verzoek op de hoogte zou zijn geraakt van de door hem aangevoerde fouten in de IBIS-database, is niet bepalend. Bepalend is dat [verzoeker] zijn herhaald verzoek baseert op feiten of omstandigheden waarmee hij ten tijde van het vorige verzoek redelijkerwijs bekend kon zijn, zoals het rapport van Stec Groep.
4.3.    Gelet op het voorgaande beroept [verzoeker] zich niet op nieuwe feiten of omstandigheden die aanleiding zouden moeten geven voor het treffen van een voorlopige voorziening.
5.       Het verzoek moet als kennelijk ongegrond worden afgewezen.
6.       Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.F. de Groot, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Es, griffier.
w.g. De Groot
voorzieningenrechter
w.g. Van Es
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 april 2025
826