ECLI:NL:RVS:2024:2480

Raad van State

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
202306293/3/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan uitbreiding bedrijventerrein De Stroet te Lunteren

Op 19 juni 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een voorlopige voorziening met betrekking tot het bestemmingsplan "Lunteren, uitbreiding bedrijventerrein De Stroet". Dit bestemmingsplan, dat op 21 september 2023 door de raad van de gemeente Ede is vastgesteld, maakt de uitbreiding van het bedrijventerrein De Stroet aan de oostzijde mogelijk. Dit houdt in dat gronden van twee voormalige agrarische bedrijven worden benut en dat er een extra verkeersontsluiting op de Postweg en Westzoom wordt gerealiseerd. Het plangebied beslaat ongeveer 19,13 hectare, waarvan 10,4 hectare als bedrijventerrein is bestemd.

Verzoekers, [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2], hebben verzocht om een voorlopige voorziening om de bouwvoorbereidingen op te schorten totdat er een uitspraak is gedaan in de bodemprocedure. Zij willen de natuurwaarden van het gebied beschermen, waaronder dassen en andere beschermde diersoorten, en de grond geschikt houden voor duurzame of biologische landbouw. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op zitting behandeld op 6 juni 2024, waar de verzoekers en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.W. van den Bovenkamp, aanwezig waren.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er een spoedeisend belang aanwezig is bij de verzoeken, maar heeft geconcludeerd dat de beroepsgronden van de verzoekers niet voldoende zijn om het bestemmingsplan te vernietigen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan voldoende rekening heeft gehouden met de betrokken belangen en dat de ladder voor duurzame verstedelijking op zorgvuldige wijze is toegepast. De verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening zijn afgewezen, en de raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202306293/3/R4
Datum uitspraak: 19 juni 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:
1.      [verzoeker sub 1] en anderen (hierna: [verzoeker sub 1]), wonend in Lunteren, gemeente Ede,
2.      [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker sub 2]), wonend in Lunteren, gemeente Ede,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Ede,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 september 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Lunteren, uitbreiding bedrijventerrein De Stroet" gewijzigd vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] beroep ingesteld.
[verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] hebben de voorzieningenrechter bij afzonderlijke verzoeken verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op zitting behandeld op 6 juni 2024, waar [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2] en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.W. van den Bovenkamp, zijn verschenen. Voorts is op de zitting De Stroet IV B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partij gehoord.
Overwegingen
Voorlopig karakter
1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Overgangsrecht
2.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd, het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip, van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 9 juni 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
3.       Ten westen van de kern Lunteren en ten oosten van de A30 bevindt zich bedrijventerrein De Stroet. Het bestemmingsplan maakt de uitbreiding van De Stroet aan de oostzijde mogelijk, waardoor het bedrijventerrein bij de kern van Lunteren zal aansluiten. Hiervoor worden de gronden van twee voormalige agrarische bedrijven benut. De aanwezige agrarische bedrijven en agrarische bebouwing zullen worden gesaneerd. Verder is een extra verkeersontsluiting van het bedrijventerrein voorzien op de Postweg en Westzoom.
Het plangebied heeft een totale oppervlakte van ongeveer 19,13 hectare. Ongeveer 10,4 hectare bestaat uit gronden die als bedrijventerrein zullen worden bestemd. Ongeveer 1,95 hectare is bestemd voor verkeersdoeleinden en ongeveer 6,78 hectare is bestemd voor openbaar groen en water.
Spoedeisend belang
4.       De voorzieningenrechter kan, gelet op het bepaalde in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5.       [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] stellen dat zij een spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorlopige voorziening. In verband daarmee hebben [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] er op gewezen dat het college van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland op 10 mei 2024 een ontwerpbesluit heeft gepubliceerd. Daarbij is aan De Stroet IV B.V. ontheffing verleend in het kader van de Wet natuurbescherming voor de locaties Postweg 95 en 103 te Lunteren voor het slopen van twee boerderijen met schuren, het kappen van bomen en het omvormen van landbouwgrond tot een bedrijventerrein (De Stroet IV), waarbij verblijfplaatsen van beschermde diersoorten moeten verdwijnen of worden verstoord hetgeen gemitigeerd moet worden.
[verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] willen met hun verzoeken bereiken dat de bouwvoorbereidingen worden opgeschort totdat uitspraak is gedaan in de bodemprocedure. Zij willen hiermee bewerkstelligen dat de natuurwaarden van het gebied, waaronder dassen en andere beschermde diersoorten, worden beschermd en dat de grond geschikt wordt gehouden voor duurzame of biologische landbouw.
5.1.    De voorzieningenrechter acht een spoedeisend belang aanwezig bij de gevraagde voorlopige voorziening. In dit verband acht de voorzieningenrechter het volgende van belang. Van de zijde van de initiatiefnemer, De Stroet IV B.V., is op de zitting aangegeven dat zal worden begonnen met de sloop van de aanwezige boerderijen en de aanleg van de benodigde infrastructuur als een definitieve ontheffing is verleend. Daarnaast heeft de initiatiefnemer aangegeven dat als een vergunning voor het kappen van de ongeveer 300 op het terrein aanwezige bomen is verleend, deze bomenkap in september zal plaatsvinden.
Beoordeling van het verzoek
Machtiging [verzoeker sub 1]
6.       Gelet op het hiernavolgende laat de voorzieningenrechter de vraag of [verzoeker sub 1] gemachtigd is om namens de Bezorgde Lunteranen beroep in te stellen tegen de vaststelling van het bestemmingsplan in het midden.
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
7.       De voorzieningenrechter zal hierna, aan de hand van de beroepsgronden die [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] hebben aangevoerd, bezien of aanleiding bestaat voor de verwachting dat de Afdeling in de bodemzaak zal oordelen dat het bestemmingsplan niet in stand blijft.
Toetsingskader bestemmingsplan
8.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Laddertoets
9.       [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] betogen dat het plan in strijd is met de ladder voor duurzame verstedelijking op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). Volgens [verzoeker sub 1] en
[verzoeker sub 2] is de laddertoets - samengevat weergegeven - op onzorgvuldige wijze verricht. In verband hiermee voeren zij onder meer aan dat voor het vaststellen van het ruimtelijke verzorgingsgebied van de ontwikkeling sommige plaatsen zoals Ederveen ten onrechte niet zijn meegenomen, terwijl deze plaatsen wel binnen het verzorgingsgebied liggen.
9.1.    Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro luidt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
9.2.    Ten aanzien van Ederveen is van de zijde van de raad op de zitting toegelicht dat Ederveen onder de gemeente Ede valt en wel is meegenomen. Verder is toegelicht dat een straal van 7 kilometer is gehanteerd om te bepalen wat het verzorgingsgebied is van de ontwikkeling. Die straal van 7 kilometer is een hulpmiddel om het verzorgingsgebied te duiden. Sommige gemeenten liggen voor het grootste deel wel, maar niet geheel, binnen deze straal. In die gevallen zijn die gemeenten meegenomen. Verder is van de zijde van de raad aangegeven dat bedrijventerreinen die niet uitgeefbaar zijn niet zijn meegenomen in de laddertoets.
Gelet op de in de stukken en de op de zitting gegeven toelichting van de raad geeft het betoog van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] ten aanzien van het gehanteerde verzorgingsgebied vooralsnog geen grond voor het oordeel dat het bestemmingsplan in strijd met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is vastgesteld. De raad heeft, onder verwijzing naar het hiertoe verrichte onderzoek, naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoende overtuigend onderbouwd dat het verzorgingsgebied juist is vastgesteld en heeft navolgbare berekeningen gepresenteerd die dit verzorgingsgebied als uitgangspunt nemen. Van miskenningen die tot wezenlijk andere uitkomsten zouden leiden, is de voorzieningenrechter niet gebleken. Ook de overige beroepsgronden van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] die zien op de laddertoets leiden naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet tot de conclusie dat het bestreden besluit gebrekkig is.
10.     [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] betogen verder dat de raad geen zorgvuldige afweging heeft gemaakt ten aanzien van de vraag of op de gronden van het plangebied duurzame landbouw moet plaatsvinden in plaats van de uitbreiding van het bedrijventerrein.
10.1.  Gelet op de stukken en het verhandelde op de zitting acht de voorzieningenrechter op voorhand geen gronden aanwezig voor het oordeel dat de keuze voor uitbreiding van bedrijventerrein De Stroet onaanvaardbaar is. Deze keuze is door de raad met gegevens omtrent de behoefte onderbouwd. De raad heeft zich naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter terecht op het standpunt gesteld dat het alternatief van duurzame landbouw niet tijdig kenbaar is gemaakt en onvoldoende concreet is. Er is geen sprake van een concrete onderbouwing op grond van een businesscase, een initiatiefnemer ontbreekt en de ruimtelijke gevolgen van een dergelijk alternatief op de betrokken locatie zijn niet inzichtelijk gemaakt. De ruimtelijke aanvaardbaarheid van een alternatief als bedoeld door verzoekers kon door de raad daarom niet worden beoordeeld. De raad heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter toereikend gemotiveerd waarom voor de gekozen bestemming en dus niet voor een dergelijk alternatief is gekozen.
Conclusie
11.     Ook de overige beroepsgronden van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] leiden naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet tot vernietiging van het bestemmingsplan.
Samenvattend ziet de voorzieningenrechter in wat [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] hebben aangevoerd geen reden om aan te nemen dat het bestemmingsplan in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. De verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening worden daarom afgewezen.
12.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.
w.g. Borman
voorzieningenrechter
w.g. Melenhorst
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2024
490