ECLI:NL:RVS:2025:162

Raad van State

Datum uitspraak
20 januari 2025
Publicatiedatum
20 januari 2025
Zaaknummer
202403956/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake de afwijzing van een verblijfsvergunning asiel voor een vreemdeling

Op 20 januari 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 19 juni 2024. In deze zaak ging het om de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, gedaan op 18 maart 2024. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van de uitspraak. De staatssecretaris ging hiertegen in hoger beroep.

De Afdeling oordeelde dat de minister terecht betoogde dat vreemdelingen die in een westers land hebben verbleven, niet automatisch een reëel risico op ernstige schade lopen bij terugkeer naar Afghanistan. Dit oordeel was gebaseerd op eerdere uitspraken en informatie uit openbare bronnen. De Afdeling concludeerde dat de rechtbank de zaak opnieuw moest behandelen, waarbij zij het oordeel van de Afdeling in acht moest nemen. De minister hoefde geen proceskosten te vergoeden.

De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en de zaak werd terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling. De rechtbank moet nu beoordelen of de asielmotieven van de vreemdeling bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico op ernstige schade opleveren, met speciale aandacht voor de onbesproken gronden van beroep over de Taskera en de problemen met de Taliban.

Uitspraak

202403956/1/V2.
Datum uitspraak: 20 januari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 19 juni 2024 in zaak nr. NL24.11900 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 18 maart 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 19 juni 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. T. Thissen, advocaat in Alphen aan den Rijn, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       In de uitspraak van 20 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4648, onder 12 tot en met 12.2, heeft de Afdeling geoordeeld dat uit informatie uit openbare bronnen niet volgt dat vreemdelingen die in een westers land hebben verbleven, alleen al om die reden een reëel risico op ernstige schade lopen als zij vrijwillig terugkeren naar Afghanistan. Vreemdelingen die vrijwillig terugkeren naar Afghanistan na een verblijf in het Westen, zijn daarom niet aan te merken als groep die een reëel risico op ernstige schade loopt. De minister betoogt terecht dat hij geen nader onderzoek hoeft te doen naar de risico’s voor Afghaanse vreemdelingen die terugkeren uit Europa. De grief slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling wijst de zaak naar de rechtbank terug om door haar te worden behandeld, waarbij zij het oordeel van de Afdeling in deze uitspraak in acht neemt (artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb). Dit betekent dat de rechtbank moet beoordelen of de minister deugdelijk heeft gemotiveerd dat de asielmotieven van de vreemdeling bij terugkeer naar Afghanistan geen reëel risico op ernstige schade opleveren. In het bijzonder moet zij de onbesproken gelaten gronden van beroep over het onderzoek naar de Taskera en de problemen met de Taliban alsnog beoordelen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 19 juni 2024 in zaak nr. NL24.11900;
III.      wijst de zaak naar de rechtbank terug.
Aldus vastgesteld door mr. M. Soffers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. K. Veen, griffier.
w.g. Soffers
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Veen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2025
986