202307040/1/V3.
Datum uitspraak: 10 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 27 oktober 2023 in zaak nr. NL23.10498 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 28 juni 2022 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag om appellant een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 24 maart 2023 heeft de staatssecretaris het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 oktober 2023 heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. L.K. Matpanözer, advocaat in Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. Appellant klaagt in haar eerste grief terecht over het oordeel van de rechtbank dat de minister deugdelijk heeft gemotiveerd dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen appellant en referent. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188, onder 5.2, moet de minister een brede beoordeling maken van de vraag of er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan, waarin zij alle individuele omstandigheden van het geval betrekt. Dit is een ander beoordelingskader dan het kader dat de rechtbank en de minister hebben toegepast. Dit betekent dat de rechtbank niet op juiste wijze heeft getoetst of de minister haar standpunt dat er tussen appellant en referent geen bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan, deugdelijk heeft gemotiveerd. Alleen al daarom slaagt de grief.
2. Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank. Het is niet nodig wat appellant verder heeft aangevoerd te bespreken. Het beroep is gegrond. De minister moet een nieuw besluit op bezwaar nemen. Uit deze uitspraak en de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024 volgt dat de minister in dat nieuwe besluit een op het specifieke geval toegespitste beoordeling moet maken van alle door appellant aangedragen feiten en omstandigheden die kunnen maken dat er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan. Alleen als daarvan sprake is, moet de minister nog een belangenafweging maken.
De minister moet de proceskosten in beroep en hoger beroep vergoeden. De minister moet ook het door appellant voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht vergoeden. Omdat de griffier in hoger beroep geen griffierecht heeft geheven, hoeft de minister dat niet te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 27 oktober 2023 in zaak nr. NL23.10498;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 24 maart 2023, V-[…];
V. draagt de minister van Asiel en Migratie op om binnen twaalf weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
VI. veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.721,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat de minister van Asiel en Migratie aan appellant het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 184,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange en mr. J.H. van Breda, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
w.g. De Poorter
voorzitter
w.g. Van de Kolk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2025
347-1017