ECLI:NL:RBDHA:2023:16339
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een mvv-aanvraag op basis van onvoldoende bewijs van familie- of gezinsleven en belangenafweging
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 oktober 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor een weduwe uit Rusland. Eiseres, de moeder van een referent die in Nederland woont, had eerder een mvv aangevraagd om bij haar referent te kunnen verblijven. Deze aanvraag was in 2020 afgewezen, en na een hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, werd verweerder opgedragen opnieuw te beslissen. Eiseres diende op 11 maart 2022 een nieuwe aanvraag in, die op 28 juni 2022 wederom werd afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 24 maart 2023 ongegrond verklaard, wat leidde tot het beroep bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 21 september 2023 werd door eiseres aangevoerd dat er wel degelijk sprake is van familie- en gezinsleven, en dat de belangenafweging door verweerder onjuist was. Eiseres stelde dat de afstand van meer dan 2500 kilometer tussen haar en referent een rol speelt en dat zij zorgmijdend is, wat haar afhankelijkheid van referent vergroot. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder terecht had geconcludeerd dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. De rechtbank volgde de redenering van verweerder dat eiseres niet voldoende had aangetoond dat zij niet zonder referent kan functioneren, en dat de zorg in Rusland beschikbaar is.
De rechtbank concludeerde dat de belangen van de Nederlandse Staat bij de afwijzing van de mvv zwaarder wegen dan de persoonlijke belangen van eiseres. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 27 oktober 2023.