BRS.24.000203
Datum uitspraak: 10 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 24 mei 2024 in zaak nr. NL24.20735 in het geding tussen:
[betrokkene]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 11 april 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid betrokkene in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 24 mei 2024 heeft de rechtbank het met een kennisgeving vanwege de staatssecretaris daartegen aanhangig gemaakte beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
Betrokkene, vertegenwoordigd door mr. F. Boone, advocaat in Rotterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De minister heeft op verzoek van de Afdeling een nader stuk ingediend.
Overwegingen
Inleiding
1. De minister heeft betrokkene in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Op 8 mei 2024 heeft de minister de rechtbank in kennis gesteld van de inbewaringstelling. Op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000, wordt betrokkene geacht beroep te hebben ingesteld zodra de rechtbank de kennisgeving heeft ontvangen. De rechtbank heeft het beroep op 22 mei 2024 op een zitting behandeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de maatregel van bewaring niet rechtsgeldig is ondertekend. Ook heeft zij geoordeeld dat zij bij de behandeling ter zitting ten onrechte geen registertolk heeft opgeroepen. Gelet op deze omstandigheden, is de maatregel volgens de rechtbank onrechtmatig.
Beoordeling van het hoger beroep van de minister
Eerste grief
2. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de maatregel van bewaring niet is voorzien van een digitale handtekening en dat deze daarom niet rechtsgeldig is ondertekend. Onder verwijzing naar haar uitspraak van 23 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4237, heeft de Afdeling de minister verzocht haar de originele maatregel van bewaring toe te sturen. De Afdeling stelt vast dat de maatregel van bewaring een elektronische handtekening bevat en dat zij deze zelfstandig heeft kunnen valideren. Dat betekent dat de maatregel rechtsgeldig is ondertekend. De eerste grief slaagt. Tweede grief
3. De rechtbank heeft verder ook ten onrechte geoordeeld dat de omstandigheid dat de vreemdeling tijdens de zitting niet is gehoord met behulp van een registertolk leidt tot onrechtmatigheid van de maatregel. De minister voert onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 19 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1968, terecht aan dat de rechtbank ervoor had kunnen kiezen om op grond van artikel 8:64, eerste lid, van de Awb, het onderzoek ter zitting te schorsen en dit met een tolk voort te zetten op een andere dag. De rechtbank heeft op 22 mei 2024, de veertiende dag na ontvangst van de kennisgeving, in aanwezigheid van betrokkene, de gemachtigde van betrokkene en de minister, tijdig een aanvang gemaakt met het door artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000 voorgeschreven onderzoek ter zitting. Gelet hierop en nu niet is gebleken dat betrokkene niet binnen een redelijke termijn alsnog in persoon kon worden gehoord in een voor hem begrijpelijke taal, heeft de rechtbank in het licht van artikel 8:64, eerste lid, van de Awb en vermelde rechtspraak van de Afdeling onvoldoende gemotiveerd waarom zij geen aanleiding heeft gezien het onderzoek ter zitting te schorsen. Conclusie
4. Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling wijst de zaak naar de rechtbank terug om door haar te worden behandeld, waarbij zij het oordeel van de Afdeling in deze uitspraak in acht neemt (artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb). De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 24 mei 2024 in zaak nr. NL24.20735;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. J.M. Willems en mr. M. den Heyer, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Vos, griffier.
w.g. Sevenster
voorzitter
w.g. Vos
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2025
644-1073