202501226/1/R3 en 202501226/2/R3.
Datum uitspraak: 7 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[verzoeker] en anderen, allen wonend in Wassenaar,
verzoekers,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) van 31 januari 2025 in zaak nrs. 24/5762 en 24/5757 in het geding tussen:
[verzoeker] en anderen,
en
het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar.
Procesverloop
Bij besluit van 10 november 2023 heeft het college aan DR Wassenaar B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het, voor zover hier van belang, verbouwen van de St. Jozefkerk aan de Parklaan 28/Van Cranenburchlaan 31 in Wassenaar tot een gezondheidscentrum.
Bij besluit van 11 juni 2024 heeft het college de bezwaren van [verzoeker] en anderen gegrond verklaard, de bij besluit van 10 november 2023 verleende omgevingsvergunning gehandhaafd onder aanvulling van de motivering en twee onderdelen aan de omgevingsvergunning toegevoegd.
Bij tussenuitspraak van 2 augustus 2024 (hierna: de tussenuitspraak) heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na deze uitspraak het door haar geconstateerde gebrek in het besluit van 11 juni 2024 te herstellen.
Bij besluit van 22 oktober 2024 (hierna: het herstelbesluit) heeft het college de onderbouwing van het bestreden besluit van 11 juni 2024 aangevuld ten aanzien van de toestemming voor het aantasten van een gemeentelijk monument. Voor het overige is het bestreden besluit ongewijzigd in stand gelaten.
Bij uitspraak van 31 januari 2025 (hierna: de einduitspraak) heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 11 juni 2024 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, voor zover dat betrekking heeft op de toestemming voor het wijzigen en gedeeltelijk slopen van een gemeentelijk monument als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo). De rechtbank heeft het beroep tegen het herstelbesluit van 22 oktober 2024 ongegrond verklaard.
Tegen de tussenuitspraak en de einduitspraak hebben [verzoeker] en anderen hoger beroep ingesteld. Ook hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op een zitting behandeld op 25 maart 2025, waar [verzoeker] en anderen, bij monde van [verzoeker], bijgestaan door mr. J.H. van Gelderen, advocaat in Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.M.J. de Haan, bijgestaan door mr. C.H. Norde, advocaat in Den Haag, zijn verschenen. Ook is op de zitting DR Wassenaar B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
Toepassing van artikel 8:86 van de Awb
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Hierbij vermeldt de voorzieningenrechter dat de rechtbank weliswaar bij afzonderlijke uitspraak van 31 januari 2025 in zaak nr. 24/6715, ECLI:NL:RBDHA:2025:1281, heeft beslist op het beroep van een andere omwonende met betrekking tot de in deze procedure aan de orde zijnde omgevingsvergunning, maar die omwonende heeft tegen deze uitspraak van de rechtbank geen hoger beroep ingesteld. Ook deze andere rechtbankuitspraak over dezelfde omgevingsvergunning staat om die reden niet in de weg aan het onmiddellijk doen van uitspraak in de hoofdzaak. Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
2. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 15 februari 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
3. De St. Jozefkerk in Wassenaar is een gemeentelijk monument. De kerk staat al enkele jaren leeg. DR Wassenaar B.V. heeft het voornemen om de St. Jozefkerk te verbouwen tot een gezondheidscentrum. Het gezondheidscentrum zal ruimte bieden aan meerdere huisartsen, een apotheek, een laboratorium en andere medische specialisten uit de eerste en tweedelijns zorg. Om de vestiging van het gezondheidscentrum mogelijk te maken zijn onder meer bouwwerkzaamheden in en aan de St. Jozefkerk nodig. De pastorie, die bestaat uit één bouwlaag, zal worden gesloopt en vervangen door drielaagse nieuwbouw.
4. Met de in bezwaar gehandhaafde omgevingsvergunning heeft het college, voor zover hier van belang, toestemming verleend voor de realisatie van het gezondheidscentrum en voor het wijzigen en deels slopen van de (pastorie van de) St. Jozefkerk.
De aangevallen uitspraken
5. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat de betogen van [verzoeker] en anderen niet slagen. Dit met uitzondering van het betoog dat betrekking heeft op de verleende toestemming voor het wijzigen en gedeeltelijk slopen van de als gemeentelijk monument aangewezen St. Jozefkerk. Op dit punt heeft de rechtbank in de tussenuitspraak geoordeeld dat het bestreden besluit niet berust op een draagdrachtige motivering. In de einduitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het college in het herstelbesluit alsnog afdoende heeft gemotiveerd waarom het belang van de monumentenzorg zich niet tegen het bouwplan verzet.
De gronden van het hoger beroep
Staat het bestemmingsplan een gezondheidscentrum toe?
6. Ter plaatse van de St. Jozefkerk geldt het bestemmingsplan "Hofcamp 2013" (hierna: bestemmingsplan). In dit bestemmingsplan is aan de St. Jozefkerk de bestemming "Maatschappelijk" toegekend. In artikel 11.1 van de planregels is bepaald dat de voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. maatschappelijke functies van levensbeschouwelijke aard (religie), sociaal-medische (artsen en therapeuten), sociaal (huisvesting sociale werkvoorziening), sociaal-culturele (buurtcentra), educatieve en sociaal-educatieve aard (scholen, gymzalen en kinderopvang);
b. een gezondheidscentrum ter plaatse van de aanduiding `gezondheidszorg’;
[…].
7. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak overwogen dat binnen de bestemming "Maatschappelijk" onder meer maatschappelijke functies van sociaal-medische aard (artsen en therapeuten) zijn toegestaan. Hoewel het bestemmingsplan geen definitie van dit begrip bevat, heeft het college naar het oordeel van de rechtbank terecht gesteld dat hieronder ook een gezondheidscentrum als hier aan de orde kan worden begrepen. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de vestiging van artsen en therapeuten binnen de bestemming "Maatschappelijk" uitdrukkelijk wordt toegelaten en dat niet in geschil is dat binnen het gezondheidscentrum hoofdzakelijk ruimte zal worden geboden aan de vestiging van (eerstelijns) medische zorg en therapie. Dat in het gezondheidscentrum ook ondersteunende functies in de vorm van een apotheek en laboratorium zijn voorzien, doet hieraan volgens de rechtbank niet af.
Het ontbreken van de functieaanduiding "gezondheidszorg" ter plaatse van de St. Jozefkerk, leidt volgens de rechtbank niet tot een ander oordeel. Uit de formulering van artikel 11 van de planregels blijkt volgens de rechtbank namelijk niet dat een gezondheidscentrum uitsluitend ter plaatse van deze aanduiding is toegestaan. Hierbij heeft de rechtbank ook nog verwezen naar de toelichting bij het bestemmingsplan, waarin staat dat binnen de bestemming "Maatschappelijk" is gezocht naar meer flexibiliteit en uitwisselbaarheid van functies, waarbij in de toelichting is vermeld dat het ruimtelijk gezien bijvoorbeeld niet erg is als in een voormalige school of kerk artsen of een buurtcentrum worden gehuisvest. Mede op basis van wat in de plantoelichting staat, heeft de rechtbank geconcludeerd dat de planwetgever met artikel 11.1, onder b, van de planregels kennelijk heeft beoogd te regelen dat op de locatie van het bestaande gezondheidscentrum aan de Hofcampweg 65 in Wassenaar, waaraan in het bestemmingsplan de bestemming "Maatschappelijk" en de functieaanduiding "gezondheidszorg" zijn toegekend, uitsluitend een gezondheidscentrum en geen andere maatschappelijke functies kunnen worden gevestigd. Daarbij heeft de rechtbank nog opgemerkt dat de vraag of de planwetgever dat voor de locatie Hofcampweg 65 inderdaad op de juiste wijze in de planregels heeft opgenomen, niet ter toetsing voorligt.
8. [verzoeker] en anderen betogen in hoger beroep dat zij van mening blijven dat gelet op artikel 11.1, onder b, van de planregels een gezondheidscentrum uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding "gezondheidszorg". Omdat die aanduiding op de verbeelding bij het bestemmingsplan niet is toegekend aan de St. Jozefkerk, is ter plaatse geen gezondheidscentrum toegestaan, zo betogen [verzoeker] en anderen. Ter nadere onderbouwing betogen zij dat gezien het bepaalde in artikel 11.1, onder b, van de planregels een gezondheidscentrum moet worden gezien als een aparte functie, niet zijnde een maatschappelijke functie van sociaal-medische aard als bedoeld in artikel 11.1, onder a, van de planregels. Ook betogen [verzoeker] en anderen dat een zelfstandige apotheek en een laboratorium, die in het gezondheidscentrum zijn voorzien, zelfstandige functies zijn van een andere, eigen aard, niet zijnde maatschappelijke functies van sociaal-medische aard als bedoeld in artikel 11.1, onder a, van de planregels.
8.1. De voorzieningenrechter volgt het oordeel van de rechtbank. De reden hiervoor is dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter artikel 11.1, onder a, van de planregels ruim is geformuleerd. Onder maatschappelijke functies van sociaal-medische aard, waarbij in de planregels expliciet artsen en therapeuten als voorbeeld zijn genoemd, kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter een gezondheidscentrum worden begrepen. Ook een apotheek en een zogeheten priklab voor bloedafname als ondersteunende functies daarbij, zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter maatschappelijke functies van sociaal-medische aard als bedoeld in artikel 11.1, onder a, van de planregels.
Met de rechtbank is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bepaalde in artikel 11.1, onder b, van de planregels het voorgaande oordeel niet anders maakt. Hiervoor acht de voorzieningenrechter van belang dat in artikel 11.1, onder b, van de planregels niet is bepaald dat een gezondheidscentrum uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "gezondheidszorg" is toegestaan. Wanneer de planwetgever zou hebben beoogd om met artikel 11.1, onder b, van de planregels te regelen dat een gezondheidscentrum uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "gezondheidszorg" zou zijn toegestaan en dus niet op andere locaties met de bestemming "Maatschappelijk", dan was artikel 11.1, onder a, van de planregels naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook niet zo ruim geformuleerd als in dit geval, namelijk dat binnen de bestemming "Maatschappelijk" functies van sociaal-medische aard, zoals artsen en therapeuten, zijn toegestaan. Gelet hierop concludeert de voorzieningenrechter net als de rechtbank, dat met artikel 11.1, onder b, van de planregels kennelijk is beoogd te regelen dat op de locatie waaraan de aanduiding "gezondheidszorg" is toegekend alleen een gezondheidscentrum is toegestaan en geen andere functies van maatschappelijke aard. Daarbij plaatst de voorzieningenrechter net als de rechtbank de kanttekening dat de vraag of de planwetgever in die bedoeling is geslaagd, hier in deze procedure niet ter beoordeling voorligt.
Het betoog slaagt niet.
De toestemming voor het wijzigen en gedeeltelijk slopen van een gemeentelijk monument
9. Het bouwplan leidt tot een aantasting en het gedeeltelijk verloren gaan van de als gemeentelijk monument aangewezen St. Jozefkerk. Hiervoor is in de omgevingsvergunning toestemming verleend met toepassing van artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat het bestreden besluit van 11 juni 2024 op dit punt niet van een draagkrachtige motivering is voorzien. Daarbij heeft de rechtbank het volgende van belang geacht.
Het college heeft vanwege de aantasting van een gemeentelijk monument de aanvraag om een omgevingsvergunning voorgelegd aan de gemeentelijke commissie Welstand en Cultureel Erfgoed (hierna: WCE). Op 13 oktober 2023 heeft de WCE positief over het bouwplan geadviseerd. Het college heeft zich in de op 10 november 2023 verleende omgevingsvergunning bij dit advies aangesloten en heeft een op 26 oktober 2023 uitgebracht gemeentelijk erfgoedadvies, waarin anders dan in het advies van de WCE geen positief advies over het bouwplan is gegeven, naast zich neergelegd. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak overwogen dat het college in dit geval niet zonder meer heeft mogen aansluiten bij het advies van de WCE van 13 oktober 2023, omdat onvoldoende uit dit advies blijkt met welke positieve argumenten dit advies is onderbouwd. Het advies bevat hoofdzakelijk een beschrijving van het proces dat in samenspraak met de architect is gevolgd en de aanpassingen die in het ontwerp zijn doorgevoerd, maar maakt onvoldoende inzichtelijk hoe de redengevende omschrijving van het monument door de WCE in haar beoordeling is betrokken, zo heeft de rechtbank in de tussenuitspraak overwogen. Zo ontbreekt volgens de rechtbank in het advies van de WCE met name een duidelijk antwoord op de vraag waarom het belang van de monumentenzorg zich niet verzet tegen de sloop van de monumentale pastorie en vervanging hiervan door omvangrijkere nieuwbouw. Daarbij heeft de rechtbank laten meewegen dat in het later uitgebrachte gemeentelijke erfgoedadvies van 26 oktober 2023 de sloop van de pastorie als een belangrijk negatief aspect van het project is benoemd.
Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft het college nader advies ingewonnen bij Vis architecten. In het rapport van 20 september 2024 heeft Vis architecten het bouwplan beoordeeld in relatie tot de redengevende omschrijving bij het besluit waarmee de St. Jozefkerk is aangewezen als gemeentelijk monument. Daarnaast heeft Vis architecten gereageerd op de in het gemeentelijke erfgoedadvies van 26 oktober 2023 genoemde positieve en negatieve effecten van het bouwplan op het monument. Vis architecten komt tot de conclusie dat het belang van de monumentenzorg zich niet verzet tegen het verlenen van de omgevingsvergunning voor het aantasten en wijziging van de St. Jozefkerk. Vervolgens heeft de commissie Omgevingskwaliteit Wassenaar (OKW, de opvolgster van de WCE) in haar aanvullend advies ook geconcludeerd dat het belang van de monumentzorg zich niet verzet tegen het verlenen van de omgevingsvergunning. Het college heeft zich in het herstelbesluit bij het advies van Vis architecten en het aanvullende advies van de OKW aangesloten. In de einduitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat hiermee alsnog voldoende is gemotiveerd dat het belang van de monumentenzorg zich niet tegen het bouwplan verzet.
10. In hoger beroep herhalen [verzoeker] en anderen de kritiekpunten uit het eerdere gemeentelijke erfgoedadvies van 26 oktober 2023. Zij blijven van mening dat nog steeds onvoldoende is ingegaan op de in dit advies vermelde kritiekpunten en herhalen dat door de nieuwbouw ter plaatse van de te slopen pastorie een architectonisch monstrum ontstaat. Volgens hen wordt de waarde van de pastorie als integraal onderdeel van het monumentale ensemble met de kerk en de kerktoren onvoldoende onderkend.
10.1. De voorzieningenrechter stelt vast dat in het advies van Vis architecten puntsgewijs is ingegaan op het eerdere gemeentelijke erfgoedadvies en is toegelicht waarom de pastorie een beduidend mindere monumentaliteit heeft dan het kerkgebouw en de toren. Het kerkgebouw met toren en niet de pastorie worden volgens het advies van Vis architecten gezien als de beeldbepalende dragers van de St. Jozefkerk. In het advies is vermeld dat de pastorie als zelfstandig gebouw, anders dan de kerk en de toren, waarschijnlijk nooit als monument zou zijn aangewezen. Vervolgens is geconcludeerd dat de sloop van de pastorie niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van de monumentale waarden van de St. Jozefkerk.
Ook is in het advies van Vis architecten ingegaan op de nieuwbouw ter plaatse van de pastorie en is vermeld dat de nieuwbouw zorgvuldig is vormgegeven en zich voegt naar de omringende bebouwing. Dit is bevestigd in het aanvullende advies van OKW, waarin wordt geconcludeerd dat de nieuwbouw leidt tot een nieuw evenwicht in het ensemble, waarbij gelet op de maat, vorm, materiaal en detaillering, geen afbreuk wordt gedaan aan de belevingswaarde van het kerkgebouw.
Het college heeft zich bij deze adviezen aangesloten, waarbij het college in zijn afweging om de omgevingsvergunning te verlenen ook van belang heeft geacht dat als onderdeel van het bouwplan de kerkzaal wordt gerestaureerd, waarbij de monumentale waarden zo veel mogelijk zullen worden hersteld.
Het is aan [verzoeker] en anderen om met concrete argumenten te onderbouwen waarom de adviezen van Vis architecten en OKW niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand zijn gekomen en waarom de conclusies uit die adviezen niet kunnen worden gevolgd. Dat hebben zij naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gedaan. Het uitsluitend herhalen van de eerdere kritiekpunten uit het eerdere gemeentelijke erfgoedadvies is hiervoor onvoldoende, met name omdat Vis architecten in het advies op die kritiekpunten is ingegaan. De voorzieningenrechter sluit dan ook aan bij het oordeel van de rechtbank dat het college alsnog afdoende heeft gemotiveerd dat het belang van de monumentenzorg zich niet tegen het bouwplan verzet.
Het betoog slaagt niet.
Wet natuurbescherming
11. In hoger beroep hebben [verzoeker] en anderen tot slot hun betoog herhaald dat het enkele feit dat er in de toren van de St. Jozefkerk een kerkuil was gehuisvest, dwingt tot het verkrijgen van een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb), omdat het aantasten van de ecologische functionaliteit van een nest-, rust- of voortplantingsplaats is verboden.
11.1. Dit betoog is een herhaling van wat [verzoeker] en anderen ook al bij de rechtbank hebben aangevoerd. De rechtbank heeft onder verwijzing naar een bij de omgevingsvergunning gevoegde quickscan flora en fauna overwogen dat is vastgesteld dat de kerktoren sinds 2020 geen toegang meer biedt voor een kerkuil. Ook heeft de rechtbank overwogen dat in de quickscan staat dat tijdens een veldbezoek geen vogels met jaarrond beschermde nesten zijn waargenomen. De rechtbank heeft vervolgens geconcludeerd dat het college in dit geval de omgevingsvergunning mocht verlenen zonder dat hiervoor in het licht van het bepaalde in de Wnb een verklaring van geen bedenkingen van gedeputeerde staten van Zuid-Holland nodig was. [verzoeker] en anderen hebben niet concreet onderbouwd waarom dit oordeel van de rechtbank onjuist is. Het betoog slaagt om die reden niet.
Conclusie
12. Het hoger beroep is ongegrond. De rechtbankuitspraken moeten worden bevestigd, voor zover aangevallen.
13. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen.
14. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de uitspraken, voor zover aangevallen;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. F.C. van Zuijlen, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen
voorzieningenrechter
w.g. Van Zuijlen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 april 2025
810