ECLI:NL:RBDHA:2025:1281

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
24-6715
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor de verbouwing van de St. Jozefkerk tot gezondheidscentrum in Wassenaar

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de verleende omgevingsvergunning voor het verbouwen van de St. Jozefkerk tot een gezondheidscentrum, het realiseren van een uitweg en parkeerplaatsen, en het kappen van 20 bomen te Wassenaar. Het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar heeft op 10 november 2023 de gevraagde omgevingsvergunning verleend aan vergunninghoudster. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat heeft geleid tot een bestreden besluit op 11 juni 2024, waarin het college het bezwaar gegrond verklaarde en de vergunning onder aanvulling van de motivering handhaafde. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, dat op 31 januari 2025 door de rechtbank is behandeld.

De rechtbank oordeelt dat de vestiging van een gezondheidscentrum op gronden met de bestemming 'Maatschappelijk' niet in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank stelt vast dat het college terecht heeft beoordeeld in hoeverre de afwijkingen van het bestemmingsplan een nieuwe parkeerbehoefte genereren. De rechtbank is van mening dat het niet nodig was om de parkeerbehoefte van het volledige bouwplan te bepalen, maar dat de parkeerbehoefte van de delen die in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan reeds bij de vaststelling van dat plan is beoordeeld. De rechtbank concludeert dat het college het rapport van Goudappel Coffeng aan het bestreden besluit ten grondslag mocht leggen en dat er voldoende parkeergelegenheid beschikbaar is.

Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de omgevingsvergunning voor het bouwplan in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, en is openbaar uitgesproken op 31 januari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/6715

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D. Quakernaat),
en

het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar, het college

(gemachtigde: mr. C.H. Norde).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghoudster] B.V., te Wassenaar (vergunninghoudster)
(gemachtigde: mr. M.P. Smal).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de verleende omgevingsvergunning voor het verbouwen van de [naam kerk] tot een gezondheidscentrum, het realiseren van een uitweg en parkeerplaatsen en het kappen van 20 bomen op het adres [adres 1] / [adres 2] te [plaats] .
Bij besluit van 10 november 2023 (het primaire besluit) heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend aan vergunninghoudster. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit van 11 juni 2024 heeft het college het bezwaar van eiser gegrond verklaard, het primaire besluit gehandhaafd onder aanvulling van de motivering en twee onderdelen aan de verleende omgevingsvergunning toegevoegd.
Eiser heeft tegen bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 22 oktober 2024 (bestreden besluit II) heeft het college de motivering van het bestreden besluit aangevuld.
Eiser heeft hierop schriftelijk gereageerd.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 17 januari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door mr. P.M.J. de Haan. Vergunninghoudster werd vertegenwoordigd door [naam 1] en [naam 2] .

Samenhang met procedures SGR 24/5762 en SGR 24/5757

2. Tegen het bestreden besluit is door meerdere partijen beroep ingesteld. Een deel van deze partijen heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dat verzoek en het daarmee samenhangende beroep zijn geregistreerd onder zaaknummers SGR 24/5762 en SGR 24/5757 en behandeld op de zitting van de voorzieningenrechter van 30 juli 2024. Het beroepschrift van eiser dateert van 19 juli 2024. Door een administratieve misslag bij de rechtbank is er vertraging opgetreden bij het registreren van dit beroep. De beroepsprocedure van eiser is daarom ten onrechte niet gevoegd met het beroep van de andere eisers. Het alsnog voegen van deze procedures stuit thans op procedurele bezwaren, omdat de voorzieningenrechter in de zaken SGR 24/5762 en SGR 24/5757 toepassing heeft gegeven aan artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en op 2 augustus 2024 een tussenuitspraak heeft gedaan. De rechtbank zal het beroep van eiser daarom afzonderlijk behandelen. Waar dit nuttig is, zal wel worden verwezen naar de tussenuitspraak van de voorzieningenrechter of naar de einduitspraak van de voorzieningenrechter van heden.
Het bestreden besluit II dat het college heeft genomen naar aanleiding van de tussenuitspraak van de voorzieningenrechter, maakt op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb ook deel uit van deze procedure. Eiser heeft gebruik gemaakt van de hem geboden gelegenheid om op dit besluit te reageren.

Totstandkoming van de besluiten

3. De [naam kerk] in Wassenaar is een gemeentelijk monument. Sinds 2022 is de kerk aan de eredienst onttrokken en staat deze leeg. Vergunninghoudster heeft het voornemen om de [naam kerk] te verbouwen tot een gezondheidscentrum. Dit gezondheidscentrum zal ruimte bieden aan onder meer acht huisartsenpraktijken, een apotheek, enkele medisch specialisten, een laboratorium voor bloedafname en bloedonderzoek, een praktijk voor fysiotherapie en een tandartspraktijk en/of consultatiebureau. Om de vestiging van het gezondheidscentrum mogelijk te maken, zijn onder meer bouwwerkzaamheden in en aan de [naam kerk] nodig. Daarnaast zal de naastgelegen pastorie worden gesloopt en worden vervangen door een omvangrijke nieuwbouw, waarin onder meer de huisartspraktijken zullen worden gevestigd.
4. Met de in bezwaar gehandhaafde omgevingsvergunning heeft het college – kort weergegeven en voor zover hier van belang – toestemming verleend voor de realisatie van het gezondheidscentrum en voor het wijzigen en deels slopen van de [naam kerk] .
Met bestreden besluit II heeft het college het bestreden besluit van 11 juni 2024 gewijzigd, door de toestemming voor het aantasten van een gemeentelijk monument nader te onderbouwen.

Beoordeling door de rechtbank

Het beroep van rechtswege tegen bestreden besluit II
5. De rechtbank stelt vast dat bestreden besluit II uitsluitend betrekking heeft op de door het college verleende toestemming voor het wijzigen en gedeeltelijk slopen van een gemeentelijk monument als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De beroepsgronden van eiser richten zich niet tegen dat onderdeel van het bestreden besluit van 11 juni 2024. Dat betekent dat de beroepsgronden van eiser geen aanleiding geven tot vernietiging van bestreden besluit II. Het beroep van rechtswege tegen dat besluit is ongegrond.
Het beroep tegen het bestreden besluit van 11 juni 2024
Staat het bestemmingsplan een gezondheidscentrum toe op deze locatie?
6. Eiser voert aan dat een gezondheidscentrum niet past binnen de ter plaatse geldende
bestemming “Maatschappelijk”, omdat dit niet aan artikel 11.1 van de planregels voldoet. Uit dat artikel volgt naar de mening van eiser dat het in het geval van sociaal-medische maatschappelijke functies moet gaan om functies ten behoeve van artsen en therapeuten. In de stukken die onderdeel zijn van de omgevingsvergunning is echter ook te zien dat in het gezondheidscentrum andere functies worden gerealiseerd, zoals een laboratorium. Daarnaast volgt uit artikel 11.1, onder b, van de planregels dat de planwetgever een onderscheid heeft gemaakt tussen beperkte sociaal-medische functies (zoals artsen en therapeuten) en een gezondheidscentrum, aldus eiser. Volgens eiser verwijst het college bij de uitleg van het bestemmingsplan ten onrechte naar de toelichting bij dat plan, nu de tekst van artikel 11.1 op zichzelf beschouwd reeds voldoende duidelijk is.
6.1.
Deze beroepsgronden van eiser komen in essentie overeen met de beroepsgronden die zijn aangevoerd in de procedures SGR 24/5757 en SGR 24/5762. In die zaken heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de vestiging van een gezondheidscentrum niet in strijd is met de bestemming “Maatschappelijk”. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak anders over deze beroepsgronden te oordelen dan is gedaan in de tussenuitspraak van de voorzieningenrechter van 2 augustus 2024. Voor een weerlegging van deze beroepsgronden wordt verwezen naar die tussenuitspraak. In de einduitspraak van heden in genoemde procedures is de voorzieningenrechter niet van de desbetreffende overwegingen teruggekomen. Deze grond slaagt dan ook niet.
Voorziet het bouwplan in voldoende parkeerplaatsen?
7. Eiser betoogt dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Volgens eiser heeft het college bij het berekenen van de parkeerbehoefte ten onrechte alleen gekeken naar het deel van het bouwplan dat strijd oplevert met het bestemmingsplan omdat het buiten het bouwvlak is voorzien. Eiser voert aan dat de parkeerbehoefte beoordeeld zou moeten worden op basis van het gehele bouwplan, dus inclusief het deel hiervan dat binnen het bouwvlak is voorzien. Verder plaatst eiser kanttekeningen bij het rapport van [bedrijfsnaam] van 11 april 2024, waarin de parkeerbehoefte in kaart is gebracht. Eiser wijst erop dat in dit rapport wordt gesproken over 197 beschikbare parkeerplaatsen binnen 100 meter van de planlocatie. Volgens eiser is onduidelijk of deze 100 meter de loopafstand betreft die op basis van de CROW-normen dient te worden aangehouden.
Verder stelt eiser dat uit dat parkeeronderzoek volgt dat slechts op drie momenten in mei 2023 metingen zijn verricht. Het is volgens eiser de vraag of deze metingen representatief zijn. Het had volgens eiser op de weg van het college gelegen om vaker en ook op andere momenten (bijvoorbeeld ook nog een andere dag doordeweeks of in een andere maand) parkeermetingen te verrichten. Eiser betwijfelt verder of de metingen uit het rapport van 11 april 2024 nog voldoende recent zijn om te worden gebruikt.
8. Het college heeft ongegrondverklaring van het beroep bepleit.
8.1.
Vast staat dat in het geldende bestemmingsplan voor bouwprojecten binnen de bestemming “Maatschappelijk” niets over parkeren is geregeld. Het college heeft desgevraagd bevestigd dat binnen de gemeente geen paraplubestemmingsplan geldt waarin parkeereisen zijn vastgelegd en dat ook geen parkeernota of ander beleidsdocument is vastgesteld met dergelijke eisen. Dat betekent dat de vraag of het bouwplan in voldoende parkeerplaatsen voorziet, moet worden beantwoord bij de beoordeling of het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, nu 299,7 m2 hiervan buiten het bouwvlak is voorzien en omdat de goot- en bouwhoogten uit het bestemmingsplan worden overschreden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college terecht beoordeeld in hoeverre deze afwijkingen van het bestemmingsplan een nieuwe parkeerbehoefte genereren. Anders dan eiser betoogt, was het niet nodig de parkeerbehoefte van het volledige bouwplan – inclusief de delen hiervan die voldoen aan het bestemmingsplan – te bepalen. Met het college is de rechtbank van oordeel dat de parkeerbehoefte van de delen van het bouwplan die in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan, moet worden geacht te zijn beoordeeld bij de vaststelling van dat plan. Steun voor dit oordeel vindt de rechtbank in de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 5 juni 2018 [1] en van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 mei 2022 [2] .
8.2.
Het college heeft de parkeerbehoefte van het bouwplan toegelicht aan de hand van een rapport van [bedrijfsnaam] van 11 april 2024. Uit dit rapport blijkt dat de parkeerbehoefte van het deel van het bouwplan dat buiten het bouwvlak is voorzien, maximaal 55,2 parkeerplaatsen bedraagt. Eiser heeft de uitkomsten van deze berekening niet gemotiveerd bestreden.
8.3.
Het college heeft zich verder onweersproken op het standpunt gesteld dat het bouwplan voorziet in 20 extra parkeerplaatsen. Daarnaast komt uit het rapport van [bedrijfsnaam] naar voren dat bij parkeermetingen is gebleken dat binnen een straal van 100 meter rond het bouwplan (zijnde de volgens de CROW acceptabele loopafstand tot de functie gezondheidszorg) en uitgaande van een bezettingsgraad van 85%, 70 tot 87 openbare parkeerplaatsen beschikbaar zijn. Gelet hierop wordt ruimschoots voorzien in de benodigde parkeerplaatsen. In wat eiser heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het college zich niet op het rapport van [bedrijfsnaam] heeft mogen baseren. Dat de resultaten van de uitgevoerde parkeermetingen niet representatief zouden zijn, is niet aannemelijk gemaakt. De enkele stelling dat te weinig metingen zijn verricht en dat de metingen te lang geleden hebben plaatsgevonden, is daarvoor onvoldoende. Dat geldt ook voor de stelling van eiser dat de afbeelding in het rapport waarop de straal van 100 meter rond het bouwplan is ingetekend, onvoldoende duidelijk is. Eiser heeft geen eigen parkeerberekening laten uitvoeren die twijfel zaait over de bevindingen van [bedrijfsnaam] . Gelet hierop heeft het college het rapport van [bedrijfsnaam] aan het bestreden besluit van 11 juni 2024 ten grondslag mogen leggen en heeft het college terecht overwogen dat voor het bouwplan voldoende parkeergelegenheid beschikbaar is.
Is er sprake van strijd met de bestemming “Groen”?
9. Ten slotte voert eiser aan dat er parkeerplaatsen worden gerealiseerd op gronden met de bestemming “Groen” en dat ook hiervoor een afwijking van de planregels nodig is.
9.1.
In het bestreden besluit is vermeld dat 5 van de 6 te realiseren parkeerplaatsen aan de kant van de Burmanlaan (deels) op gronden met de bestemming “Groen” liggen. Op grond van artikel 10.1 van de planregels zijn parkeerplaatsen niet toegestaan op deze bestemming. Met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a en onder 2°, van de Wabo, in samenhang bezien met artikel 4, onderdeel 9, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht heeft het college in het bestreden besluit van 11 juni 2024 alsnog een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van de 5 parkeerplaatsen aan de Burmanlaan die deels binnen de bestemming “Groen” vallen. Deze beroepsgrond mist dan ook feitelijke grondslag.
Slotsom
10. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de omgevingsvergunning voor het bouwplan kon worden verleend. De beroepsgronden van eiser slagen niet.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep tegen het bestreden besluit van 11 juni 2024, zoals gewijzigd met bestreden besluit II, is ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning voor het bouwplan in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.