ECLI:NL:RVS:2025:150

Raad van State

Datum uitspraak
17 januari 2025
Publicatiedatum
17 januari 2025
Zaaknummer
202407561/1/V3 en 202407561/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep en verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak

Op 17 januari 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening en een hoger beroep van een vreemdeling tegen de minister van Asiel en Migratie. De vreemdeling had op 20 juni 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de minister niet in behandeling genomen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, verklaarde op 6 december 2024 het beroep van de vreemdeling ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld, vertegenwoordigd door mr. D.W.M. van Erp, en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De motivering van de rechtbank werd overgenomen, en het hogerberoepschrift bevatte geen vragen die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moesten worden. De voorzieningenrechter merkte op dat het hoger beroep onder meer rechtsvragen betreft die eerder door de Afdeling zijn beantwoord, en dat er geen reden was om in dit geval anders te oordelen.

Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en de minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 17 januari 2025.

Uitspraak

202407561/1/V3 en 202407561/2/V3.
Datum uitspraak: 17 januari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 6 december 2024 in zaak nr. NL24.25331 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 20 juni 2024 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 6 december 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D.W.M. van Erp, advocaat in Utrecht, hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling neemt de motivering onder 10 van de uitspraak van de rechtbank over. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1.    Het hoger beroep gaat onder meer over rechtsvragen die eerder door de Afdeling zijn beantwoord (uitspraak van 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4037, onder 5.3 tot en met 6.1, over het risico op pushbacks bij teruggekeerde Dublinclaimanten en de toegang tot opvang in Kroatië). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. T.W.A. Weber, griffier.
w.g. De Poorter
voorzieningenrechter
w.g. Weber
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2025
846-1137