ECLI:NL:RVS:2025:1470

Raad van State

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
202408094/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake toelating tot de bacheloropleiding Psychologie aan de Radboud Universiteit Nijmegen

In deze zaak gaat het om de toelating van [appellant] tot de decentrale selectie van de voltijd bacheloropleiding Psychologie aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Op 15 april 2024 kreeg [appellant] het rangnummer 1391 toegekend, maar het college van bestuur verklaarde het bezwaar tegen deze beslissing op 4 december 2024 niet-ontvankelijk. [appellant] had zich aangemeld voor de selectieprocedure, die een numerus fixus kent, wat betekent dat er een beperkt aantal studieplekken beschikbaar is. Voor het studiejaar 2024-2025 waren er 600 plekken, en de rangnummers werden toegekend op basis van een gewogen score van drie opdrachten. Aangezien [appellant] met rangnummer 1391 geen plaatsingsaanbod ontving, maakte zij bezwaar, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en op 2 april 2025 uitspraak gedaan. De Afdeling oordeelde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat [appellant] niet duidelijk was gemaakt dat zij bezwaar moest maken tegen de beslissing van 15 april 2024. De Afdeling vernietigde de beslissing van het CvB en verklaarde het bezwaar alsnog ongegrond, maar oordeelde dat het CvB ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard. De uitspraak heeft gevolgen voor de toelatingsprocedures en de communicatie van onderwijsinstellingen met aspirant-studenten.

Uitspraak

202408094/1/A2.
Datum uitspraak: 2 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
en
het college van bestuur van de Radboud Universiteit Nijmegen (hierna: het CvB),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 15 april 2024 is aan [appellant] voor de decentrale selectie van de voltijd bacheloropleiding Psychologie aan de Radboud Universiteit Nijmegen (hierna: de bacheloropleiding) het rangnummer 1391 toegekend.
Bij beslissing van 4 december 2024 heeft het CvB het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen die beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het CvB heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 12 februari 2025, waar het CvB, vertegenwoordigd door mr. F. van Zomeren, R. Doomernik en M. Sokolewicz, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Het wettelijk kader is opgenomen als bijlage en maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
2.       [appellant] heeft zich aangemeld voor de decentrale selectieprocedure voor de bacheloropleiding. Dit is een zogenoemde ‘numerus fixus’. Vanwege het beperkt aantal studieplekken is een van de voorwaarden om te mogen starten met de bacheloropleiding dat de aspirant-student een plaatsingsaanbod heeft geaccepteerd.
3.       Voor studiejaar 2024-2025 zijn er 600 beschikbare studieplekken. Die studieplekken zijn vergeven op basis van rangnummers, waarvoor rangnummer 1 het laagst is (dus de hoogste score) en rangnummer 1404 - dit is het totaal aantal aspirant-studenten die voor studiejaar 2024-2025 een rangnummer hebben gekregen - het hoogst is (dus de laagste score). Het bepalen van het rangnummer voor de aspirant-studenten is gebeurd aan de hand van een gewogen score van drie ‘assignments’ - een psychologie test, een matchtingstest en een questionnaire over eerdere cijfers - die zij in de periode tussen 15 januari 2024 en 15 april 2024 hebben gemaakt. Aspirant-studenten met rangnummer 1 tot en met 600 hebben een plaatsingsaanbod voor een studieplek gekregen. Aspirant-studenten met rangnummer 601 tot en met 1404 zijn op een wachtlijst geplaatst. Werd een plaatsingsaanbod niet (tijdig) geaccepteerd, dan werd de studieplek aan de eerstvolgende met het laagste rangnummer aangeboden. Tot 31 augustus 2024 kon een aspirant-student een plaatsingsaanbod ontvangen.
4.       Aan [appellant] is op 15 april 2024 het rangnummer 1391 toegekend. Dit heeft niet geleid tot het aanbieden van een plaatsingsaanbod. Wel heeft zij in augustus 2024 een bericht ontvangen met informatie over de kick-off van de bacheloropleiding en is zij, nadat zij daartoe een verzoek heeft gedaan, handmatig ingeschreven voor vakken voor de bacheloropleiding. Op 9 september 2024 heeft [appellant] echter het bericht ontvangen dat haar inschrijving voor het ‘numerus fixus’ programma definitief is beëindigd vanwege het ontbreken van een geaccepteerd plaatsingsaanbod. Op 27 september 2024 heeft zij bezwaar gemaakt. Daarin heeft zij aangegeven dat de toekenning van haar rangnummer opnieuw moet worden beoordeeld.
Beslissing CvB
5.       Het CvB heeft, onder overname van het advies van de Geschillenadviescommissie, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De termijn voor het indienen van het bezwaarschrift tegen de beslissing van 15 april 2024 verliep op 28 mei 2024. Nu [appellant] het bezwaarschrift pas op 27 september 2024 heeft ingediend, is dit buiten de wettelijke termijn van zes weken ingediend. Niet is gebleken dat die termijnoverschrijding verschoonbaar is. [appellant] wist of kon aan de hand van de haar beschikbare informatie, zoals de The Regulations for Selection and Placement (hierna: de Regulations) en de beslissing van 15 april 2024, weten dat ze bezwaar moest maken tegen de beslissing van 15 april 2024. Dat haar inschrijving pas op 9 september 2024 is geannuleerd maakt dit niet anders. Dat bericht is een feitelijk gevolg van het aan haar toegekende rangnummer van 1391. Ook kon [appellant] geen vertrouwen ontlenen aan de miscommunicatie over de kick-off en inschrijving voor de vakken, aldus het CvB.
Beoordeling van het beroep
6.       De Afdeling begrijpt het beroep van [appellant] zo dat het voor haar onduidelijk was of zij was toegelaten tot de bacheloropleiding. Pas met het bericht van 9 september 2024, waarin staat dat haar inschrijving voor de ‘numerus fixus’ is beëindigd, is dit voor haar duidelijk geworden. Daarom heeft zij tegen dat bericht bezwaar gemaakt, en niet tegen de beslissing van 15 april 2024. Omdat het voor haar niet duidelijk was dat zij tegen de beslissing van 15 april 2024 bezwaar moest maken, moet de termijnoverschrijding verschoonbaar worden geacht.
6.1.    Vaststaat dat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift liep tot en met 28 mei 2024 en dat het op 27 september 2024 ingediende bezwaarschrift buiten de in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) voorgeschreven termijn van zes weken is ingediend. Vanwege de te late indiening van het bezwaarschrift moet het bezwaar in beginsel niet-ontvankelijk worden verklaard.
6.2.    In het kader van artikel 6:11 van de Awb - de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding - is ingevolge de uitspraak van het CBb van 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31, onder 2.3, relevant of de termijnoverschrijding aan de indiener kan worden toegerekend, en of het bezwaarschrift is ingediend zo spoedig als redelijkerwijs kon worden verlangd.
6.3.    De beslissing van 15 april 2024 heeft geen rechtsmiddelenclausule. Daarin is enkel vermeld: "If you are considering submitting an objection, you can find information about the procedure on the website of the educational institution." Hieruit volgt niet binnen welke termijn en bij welk orgaan [appellant] bezwaar had moeten maken. Dat het CvB op 19 april 2024 een aanvullende e-mail heeft verstuurd waarin uitleg wordt gegeven over de beslissing van 15 april 2024, en dat daarin met een link in algemene zin wordt verwezen naar de Regulations, maakt dit niet anders. Nog daargelaten dat het bericht van 19 april 2024 zelf ook geen rechtsmiddelenclausule bevat, volgt uit artikel 9.4 van de Regulations ook niet tegen welke beslissing - die van 15 april 2024, 19 april 2024 of 9 september 2024 - [appellant] bezwaar moet maken. Daar komt bij dat van een aspirant-student met een buitenlandse nationaliteit die (nog) niet staat ingeschreven bij een opleiding, zoals [appellant], niet kan worden verwacht dat zij, zonder rechtsmiddelenclausule in de beslissing zelf, kan weten dát en hoe zij bezwaar kan maken tegen de toekenning van het rangnummer. De termijnoverschrijding moet dus aan het CvB worden toegerekend.
6.4.    Vervolgens moet worden beoordeeld of [appellant] zo spoedig als redelijkerwijs kon worden verlangd het bezwaarschrift heeft ingediend.
6.5.    Voor de vraag of [appellant] zo spoedig als redelijkerwijs kon worden verlangd bezwaar heeft gemaakt, beziet de Afdeling op welk moment [appellant] ervan op de hoogte was of had kunnen zijn dat zij bezwaar had moeten maken tegen de toekenning van haar rangnummer, gelet op de omstandigheid dat zij met haar rangnummer niet kan starten met de bacheloropleiding. Vaststaat dat [appellant] op 9 september 2024 het bericht heeft gekregen dat haar inschrijving voor de ‘numerus fixus’ is beëindigd. Gelet op het ontbreken van een rechtsmiddelenclausule bij de beslissing van 15 april 2024, alsook de omstandigheid dat [appellant] in augustus per abuis het bericht heeft ontvangen dat zij kan deelnemen aan de kick-off van de bacheloropleiding en zij handmatig is ingeschreven voor vakken, ziet de Afdeling in deze omstandigheden aanleiding om het bericht van 9 september 2024 aan te merken als het moment waarop [appellant] ervan op de hoogte was of had kunnen zijn dat zij bezwaar moest maken. Nu [appellant] het bezwaarschrift op 27 september 2024 heeft ingediend, heeft zij dit zo spoedig mogelijk ingediend als dit redelijkerwijs kon worden verlangd.
6.6.    Gelet op het voorgaande is de termijnoverschrijding van het indienen van het bezwaarschrift verschoonbaar. Het CvB heeft ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Het betoog slaagt.
7.       De Afdeling ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Zij zal het bezwaar alsnog ongegrond verklaren. Daartoe overweegt zij als volgt.
8.       Aan [appellant] is op 15 april 2024 het rangnummer 1391 toegekend. Zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat de toekenning van dit rangnummer onjuist is. Haar stelling dat zij pas later haar definitieve cijferlijst van haar vooropleiding kon toesturen en dat dit zou leiden tot een beter rangnummer is daartoe onvoldoende. Zoals het CvB op de zitting bij de Afdeling heeft toegelicht wordt het rangnummer toegekend op basis van drie assignments, waarvan bij één opdracht de cijferlijst weliswaar een rol van betekenis heeft, maar de aspirant-student zelf de cijfers van de vooropleiding moet noteren en verklaren. De ingeleverde cijferlijst van de vooropleiding dient daartoe enkel als een steekproefsgewijze controle op de juistheid van de door de aspirant-studenten genoteerde cijfers. Het ontbreken van de cijferlijst had dus geen invloed op de uitkomst van de opdracht. Overigens heeft de meerderheid van de studenten, zoals het CvB heeft toegelicht, geen definitieve cijferlijst kunnen overleggen bij de aanmelding voor de decentrale selectie en kwamen de door [appellant] genoteerde cijfers in de opdracht overeen met de (voorlopige) cijferlijst die zij wel bij haar aanmelding van de selectieprocedure heeft ingediend. De Afdeling is daarom van oordeel dat het CvB terecht het rangnummer 1391 heeft toegekend. Het gevolg daarvan is dat aan [appellant], gelet op het laagste rangnummer waaraan nog een plaatsingsaanbod is gekoppeld, te weten 1048, geen plaatsingsaanbod is gedaan. Hierdoor voldeed zij niet aan de inschrijvingsvoorwaarden voor de bacheloropleiding en heeft de Centrale Studentenadministratie haar inschrijving uiteindelijk geannuleerd. Dat [appellant] per abuis een bericht heeft ontvangen dat zij kan deelnemen aan de kick-off en tussentijds handmatig is toegelaten tot het onderwijs doet daaraan niet af. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
9.       Het beroep is gegrond. De Afdeling vernietigt de beslissing van het CvB van 4 december 2024 en verklaart het bezwaar tegen de beslissing van 15 april 2024 alsnog ongegrond.
10.     Het CBE moet de proceskosten vergoeden.
10.1.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep gegrond;
II.       vernietigt de beslissing van het college van bestuur van de Radboud Universiteit Nijmegen van 4 december 2024;
III.      verklaart het bezwaar tegen de beslissing van het college van bestuur van de Radboud Universiteit Nijmegen van 15 april 2024 ongegrond;
IV.     bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de beslissing voor zover die is vernietigd;
V.      gelast dat het college van bestuur van de Radboud Universiteit [appellant] betaalde griffierecht ten bedrage van € 51,00 voor de behandeling van het beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.T.J. van de Voort, griffier.
w.g. De Poorter
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Voort
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2025
1062
BIJLAGE
WETTELIJK KADER
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:45
1. Indien tegen een besluit bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld, wordt daarvan bij de bekendmaking en bij de mededeling van het besluit melding gemaakt.
2. Hierbij wordt vermeld door wie, binnen welke termijn en bij welk orgaan bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld.
Artikel 6:7
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:8
1. De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
[…].
Artikel 6:11
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
Artikel 7.53
1. Het instellingsbestuur kan per opleiding in verband met de beschikbare onderwijscapaciteit het maximum aantal studenten vaststellen dat voor de eerste maal kan worden ingeschreven voor de propedeutische fase van de desbetreffende opleiding. De vaststelling geschiedt voor een studiejaar. Indien in een opleiding geen propedeutische fase is ingesteld, wordt onder «propedeutische fase» mede verstaan de fase in een bacheloropleiding die samenvalt met de eerste periode in een opleiding met een studielast van 60 punten.
2. Het instellingsbestuur selecteert de aspirant-studenten in verband met de beschikbare onderwijscapaciteit uitsluitend op grond van:
a. ten minste twee kwalitatieve selectiecriteria;
[…].
3. Het instellingsbestuur maakt tijdig de selectieprocedure en, indien van toepassing, de kwalitatieve selectiecriteria of de wijze van loting bekend op grond waarvan de toelating zal plaatsvinden indien het aantal aspirant-studenten het maximum aantal, bedoeld in het eerste lid, zou overschrijden. Het instellingsbestuur stelt daartoe een reglement vast. Bij het vaststellen van het reglement houdt het instellingsbestuur rekening met de belangen van aspirant-studenten afkomstig uit de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba onderscheidenlijk Aruba, Curaçao en Sint Maarten.
4. Het instellingsbestuur schrijft niet meer studenten in dan het maximum aantal dat het instellingsbestuur in verband met de beschikbare capaciteit heeft vastgesteld.
The Regulations for Selection and Placement
9.4 Tegen beslissingen op grond van deze regeling kan de kandidaat bezwaar maken bij het college van bestuur. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken na datum dagtekening van het desbetreffende besluit.