202403671/1/R2.
Datum uitspraak: 2 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in Oss,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Oss.
Procesverloop
Bij besluit van 16 april 2024 heeft het college ten behoeve van het bestemmingsplan "Wijziging 1 bestemmingsplan Midden-Noord-Oss 2012" hogere waarden als bedoeld in artikel 110a van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft gesloten.
Overwegingen
Overgangsrecht
1. Op 1 januari 2024 is de Aanvullingswet geluid Omgevingswet in werking getreden. Zoals in de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5198, is overwogen, blijft op een besluit tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting in zones langs wegen - behoudens provinciale wegen - het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit onherroepelijk is. Maar dan moet die hogere waarde wel zijn vastgesteld ten behoeve van een besluit waarvoor een aanvraag is ingediend of waarvan een ontwerp ter inzage is gelegd vóór het tijdstip van inwerkingtreding van die wet. De hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting zijn vastgesteld ten behoeve van het plan, waarvan het ontwerp op 21 december 2023 ter inzage is gelegd. Dat betekent dat zowel op de beroepsprocedure tegen het plan als op het besluit tot vaststelling van de hogere waarden het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening en de Wet geluidhinder, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. De zaak gaat over het besluit hogere waarden dat het college van Oss heeft genomen om de realisering van 28 woningen en 24 zorgappartementen mogelijk te maken waarin het plan voorziet. Om de appartementen mogelijk te maken acht het college een hogere waarde van max 60 dB nodig voor de zuidgevel, 58dB voor de westgevel, 56 dB voor de noordgevel en 59 dB voor de oostgevel, vanwege de Hertogensingel. Deze hogere waarden passen volgens het college binnen het gemeentelijk geluidsbeleid. Tegen het wijzigingsplan hebben drie andere partijen beroep ingesteld. Deze beroepen worden in zaak nr. 202403642/1/R2 behandeld door de Afdeling.
Wettelijk kader
3. Artikel 8:69a van de Awb luidt:
"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."
4. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.
Besluit hogere waarden
5. Het beroep van [appellant] richt zicht tegen het besluit hogere waarden. Hij voert in beroep, kort samengevat, aan dat het redelijkerwijs niet mogelijk is om het geluid van de Hertogensingel te beperken.
6. Hoofdstuk VI van de Wgh bevat een regeling over de maximale geluidsbelasting op onder meer woningen in een zone rond een weg. Als beschermingsniveau geldt in beginsel de waarde die voor de betrokken woningen is vastgelegd in de regeling. Indien deze waarde niet wordt gehaald, is het mogelijk om voor de betrokken woningen een ander beschermingsniveau te bepalen door middel van het bij besluit vaststellen van een hogere waarde voor die woningen. [appellant] is geen eigenaar van één van de woningen waar het besluit op betrekking heeft. Ook is niet gebleken van concrete interesse in de koop en/of bewoning van één van deze woningen. Gelet hierop strekt de regeling in hoofdstuk VI van de Wgh niet tot bescherming van de belangen van [appellant]. Het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb staat om die reden aan een inhoudelijke bespreking van deze beroepsgrond in de weg.
Conclusie
6. Het beroep van [appellant] is ongegrond.
7. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep van [appellant] ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.H. Bangma, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Grijmans, griffier.
w.g. Bangma
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Grijmans
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2025