ECLI:NL:RVS:2025:1397

Raad van State

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
202204490/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake herstel van gegevens in de Basisregistratie Kadaster en de afwijzing daarvan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin hun verzoek tot herstel van gegevens in de Basisregistratie Kadaster (BRK) is afgewezen. Appellanten, eigenaren van perceel 5419 in Almere, zijn het niet eens met de weergave van de grens tussen hun perceel en perceel 5418, zoals opgenomen in de BRK. Ze hebben op 20 september 2020 een herstelverzoek ingediend, dat door de bewaarder op 8 oktober 2020 is afgewezen. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 2 juni 2022 geoordeeld dat de bewaarder zich op het standpunt mocht stellen dat de kadastrale gegevens in overeenstemming zijn met het bij de registratie gebruikte brondocument. Appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat er destijds geen eensluidende aanwijs is geweest en dat de bewaarder de buitenberging niet heeft erkend. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 28 augustus 2024, waar zowel appellanten als de bewaarder zijn verschenen. De Afdeling heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het verzoek om herstel van de grens door de bewaarder terecht is afgewezen. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Tevens is de Staat veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 500,00 aan appellanten wegens overschrijding van de redelijke termijn van de procedure.

Uitspraak

202204490/1/A3.
Datum uitspraak: 9 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend in [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­-Nederland van 2 juni 2022 in zaak nr. 21/1137 in het geding tussen:
[appellanten]
en
de bewaarder van het kadaster en de openbare registers.
Procesverloop
Bij besluit van 8 oktober 2020 heeft de bewaarder het verzoek van [appellanten] tot herstel van gegevens in de Basisregistratie Kadaster (hierna: BRK) op grond van artikel 7t van de Kadasterwet afgewezen.
Bij besluit van 12 februari 2021 heeft de bewaarder het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 juni 2022 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
De bewaarder heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak, met de zaak van dezelfde appellanten en verweerder met zaak nr. 202204487/1/A3, gevoegd op een zitting behandeld op 28 augustus 2024, waar [appellanten], en de bewaarder, mr. L.A.M. Meijerik, zijn verschenen. Ook is verschenen D.M. Bruyning, landmeter. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellanten] zijn eigenaar van het perceel aan de [locatie 1] te Almere, wat kadastraal bekend is als gemeente Almere, sectie B, nummer 5419. Op 19 maart 2020 heeft een grensreconstructie plaatsgevonden van de kadastrale grens tussen de percelen gemeente Almere, sectie B, nummers 5418 en 5419. Het perceel nummer 5418 ligt aan de [locatie 2]. De grens die bij de reconstructie op 19 maart 2020 is aangehouden, is de grens zoals opgenomen in de BRK.
2.       [appellanten] zijn het niet eens zijn met hoe de grens is weergegeven. Volgens hen is de grens die in de BRK staat niet juist. Daarom hebben [appellanten] op 20 september 2020 een herstelverzoek ingediend van de gegevens in de BRK. Bij het besluit van 8 oktober 2020 heeft de bewaarder het verzoek tot herstel afgewezen, omdat er geen sprake is van een onjuiste bijhouding van de BRK.
3.       Het geschil in deze zaak gaat over de grens tussen perceel nummer 5418 en perceel nummer 5419, die is opgenomen in de BRK. De vraag is of het verzoek tot herstel van de grens in de BRK op grond van artikel 7t van de Kadasterwet, zoals de rechtbank heeft geoordeeld, inderdaad terecht is afgewezen. De vraag of de bewaarder de brief van 5 augustus 2020 ook al had moeten opvatten als een dergelijk verzoek om herstel is onderwerp van de uitspraak van vandaag in de zaak nr. 202204487/1/A3 (ECLI:NL:RVS:2025:1396).
Aangevallen uitspraak
4.       De rechtbank heeft allereerst overwogen dat een belanghebbende op grond van artikel 7t, eerste lid, van de Kadasterwet indien hij gerede twijfel heeft omrent de juistheid van een in de BRK opgenomen gegeven dat krachtens deze wet als authentiek is aangemerkt, onder opgaaf van redenen aan de Dienst een verzoek tot herstel van dat gegeven in de BRK kan doen. Vervolgens overweegt zij dat uit de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 2005/06, 30 544, nr. 3, blz. 18 en 20) van artikel 7t van de Kadasterwet kan worden afgeleid dat met deze bepaling is beoogd een regeling te bieden voor het ambtshalve of op verzoek herstellen van misslagen. Dit houdt in dat er sprake moet zijn van een verschil tussen het aangedragen brondocument en de BRK. Het kan zich alleen richten tegen het feit dat de bijwerking van de gegevens uit het brondocument in de registratie niet juist is.
5.       Vervolgens overweegt de rechtbank dat het verzoek tot herstel niet kan worden gebruikt als men het niet eens is met het resultaat van de bijwerking. Tegen het resultaat van de bijwerking is immers in het verleden bezwaar mogelijk geweest. De rechtbank heeft geoordeeld dat de bewaarder zich op het standpunt mocht stellen dat de kadastrale gegevens in overeenstemming zijn met het bij die registratie gebruikte brondocument, namelijk het relaas van bevindingen van 27 november 2002. Bij de aanwijs die geresulteerd heeft in dit relaas van bevindingen waren zij aanwezig. Dat zij het nu met de wijze waarop die aanwijzing heeft plaatsgevonden niet eens zijn, kan niet leiden tot een ander besluit.
Toetsingskader
6.       Artikel 7t, eerste lid, van de Kadasterwet luidt als volgt:
‘Indien een belanghebbende gerede twijfel heeft omtrent de juistheid van een in de basisregistratie kadaster opgenomen gegeven dat krachtens deze wet als authentiek is aangemerkt, […], kan die belanghebbende onder opgaaf van redenen aan de Dienst een verzoek tot herstel van dat gegeven in de basisregistratie kadaster doen. […].’
Hoger beroep en beoordeling
7.       [appellanten] kunnen zich niet verenigen met de uitspraak van de rechtbank. Zij betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat er destijds in 2002 geen eensluidende aanwijs is geweest. Daartoe voeren zij aan dat de gemeente Almere en [bedrijf] niet aanwezig waren bij deze aanwijs op 27 november 2002. [appellant B] en de toenmalige bewoner van de [locatie 2], waren bij de aanwijs aanwezig. Zij hebben de grens aangewezen als de lijn die loopt tussen de noordwest hoek van de buitenberging op perceel 5418 en de noordoost hoek van de zijaanbouw van perceel 5418. Zij hebben toen eensluidend verklaard dat de erfgrens verder verloopt onder de noordgevels van zowel de buitenberging als de zijaanbouw. [appellanten] voeren aan dat de buitenberging, die volgens hen de erfgrens vormt, destijds niet was opgenomen in het relaas van bevindingen. Per abuis is destijds de ligging van de erfgrens in de BRK bijgehouden en vastgesteld op een afstand van ongeveer 3 á 4 cm naast de berging. Volgens [appellanten] heeft de landmeter de destijds door hen aangewezen grens niet overgenomen. Volgens hen blijkt hieruit dat er toen bij de landmeter al twijfel bestond over de grens. Dit is volgens hen reden om de registratie van destijds onjuist te achten.
8.       Ook betogen [appellanten] dat de bewaarder het bestaan, het bestaansrecht en het doorslaggevende belang van de buitenberging miskent. Volgens hen heeft ook de gemeente Almere erkend dat er destijds  substantiële fouten zijn gemaakt bij de aanwijs op 27 november 2002. De rechtbank heeft dus volgens [appellanten] uitspraak gedaan op grond van aantoonbaar onjuiste aannames en feiten.
9.       De gronden die [appellanten] in hoger beroep hebben aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat zij in beroep hebben aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellanten] hebben geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 11 tot en met 14 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. Zij voegt daar nog aan toe dat ze wil benadrukken dat artikel 7t van de Kadasterwet is beperkt tot het ambtshalve of op verzoek herstellen van misslagen. Voor zover [appellanten] zich richten tegen de aanwijs in 2002, merkt de Afdeling op dat [appellant B] hier ook naar eigen zeggen bij is geweest en destijds tegen de uitkomst geen actie heeft ondernomen. Het verzoek om herstel is niet bedoeld om alsnog te procederen over de omstandigheden van deze aanwijs. Het verzoek tot herstel kan dus niet worden gebruikt als men het niet eens is met het resultaat van de bijwerking. Van omstandigheden die leiden tot gerede twijfel zoals bedoeld in artikel 7t van de Kadasterwet is niet gebleken. Het betoog van [appellanten] over de omstandigheden bij de aanwijs en de buitenberging kan niet slagen.
Conclusie
10.     De conclusie luidt als volgt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het verzoek om herstel van de grens tussen de percelen 5418 en 5419 door de bewaarder terecht is afgewezen.
11.     Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. De bewaarder hoeft geen proceskosten te betalen.
Overschrijding redelijke termijn
12.     Tijdens de zitting op 28 augustus 2024 hebben [appellanten] aan de Afdeling om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn van de procedure verzocht.
13.     De redelijke termijn is voor zaken die uit een bezwaarschriftprocedure en een procedure in twee rechterlijke instanties bestaan in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188. In het geval van [appellanten] is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot verlengen of verkorten van deze termijn.
14.     De Afdeling beoordeelt de vraag of de redelijke termijn is overschreden naar de stand van de zaak op het moment van haar uitspraak. Daarbij wordt de duur van de totale procedure in ogenschouw genomen.
15.     De bewaarder heeft het bezwaarschrift van [appellanten] ontvangen op 16 november 2020. De procedure is geëindigd met de uitspraak van de Afdeling van heden. De procedure heeft dus in totaal vier jaar en bijna vijf maanden geduurd. De redelijke termijn is dus overschreden met bijna vijf maanden. Omdat de behandelduur bij de Afdeling gerekend vanaf de ontvangst van het hogerberoepschrift op 24 juli 2022 twee jaar en bijna negen maanden heeft geduurd, moet de overschrijding van de redelijke termijn aan de Afdeling worden toegerekend. Met een forfaitair bedrag van € 500,00 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal naar boven wordt afgerond, bedraagt de aan [appellanten] toe te kennen schadevergoeding in totaal € 500,00.
16.     De Afdeling zal de Staat veroordelen tot betaling van een bedrag van € 500,00 aan [appellanten] als vergoeding voor de door hun geleden immateriële schade.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties) om aan [appellanten] een schadevergoeding van € 500,00 te betalen wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Bossmann
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2025
314-1106