202204487/1/A3.
Datum uitspraak: 9 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 2 juni 2022 in zaak nr. 20/3874 in het geding tussen:
[appellanten]
en
de bewaarder van het kadaster en de openbare registers.
Procesverloop
Op 19 maart 2020 heeft een landmeter, werkzaam onder de bewaarder, een grensreconstructie gemaakt van de grens tussen de percelen kadastraal bekend als gemeente Almere, sectie B, nummers 5418 en 5419. Hiervan is een relaas van bevindingen opgemaakt.
Bij besluit van 15 september 2020 heeft de bewaarder het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 2 juni 2022 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
De bewaarder heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak, met de zaak van dezelfde appellanten en verweerder met zaak nr. 202204490/1/A3, gevoegd op een zitting behandeld op 28 augustus 2024, waar [appellanten], en de bewaarder, mr. L.A.M. Meijerik, zijn verschenen. Ook is verschenen D.M. Bruyning, landmeter. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellanten] zijn eigenaar van het perceel aan de [locatie 1] te Almere, wat kadastraal bekend is als gemeente Almere, sectie B, nummer 5419. Op 19 maart 2020 heeft een grensreconstructie plaatsgevonden van de kadastrale grens tussen de percelen gemeente Almere, sectie B, nummers 5418 en 5419. Het perceel nummer 5418 ligt aan de [locatie 2]. Van deze grensreconstructie is een relaas van bevindingen opgemaakt. Daarin staat dat de grens zoals die op 19 maart 2020 is uitgezet op de percelen, overeenkomt met de bestaande kadastrale grens in de Basisregistratie Kadaster (hierna: BRK). Dit is ook de bedoeling van een grensreconstructie.
2. Op 27 en 28 juli 2020 hebben [appellanten] een e-mail gestuurd naar het Kadaster, waarin zij stellen dat de grens onjuist is ingemeten. [appellanten] verzoeken om de grensreconstructie, gedaan op 19 maart 2020, in lijn te brengen met de originele aanduiding van de kavelgrens op de oorspronkelijke bouwtekeningen. De grens op die tekeningen is volgens hen anders dan de kadastrale grens die leidend was bij de grensreconstructie.
3. Na overleg met de bewaarder hebben [appellanten] op 5 augustus 2020 deze klacht neergelegd in een schriftelijk verzoek om herziening van het rapport van bevindingen van 19 maart 2020. De bewaarder heeft deze brief van 5 augustus 2020 opgevat als een bezwaarschrift tegen de grensreconstructie.
4. Het geschil in deze zaak gaat over de vraag of de bewaarder de brief van 5 augustus 2020 had moeten opvatten als een herstelverzoek op grond van artikel 7t van de Kadasterwet.
5. [appellanten] hebben op 20 september 2020 bij brief een verzoek om herstel op grond van artikel 7t van de Kadasterwet ingediend. Op dit verzoek is afwijzend beslist. Het besluit op het bezwaar tegen die afwijzing is onderwerp van de uitspraak van vandaag in de zaak nr. 202204490/1/A3 (ECLI:NL:RVS:2025:1397). Aangevallen uitspraak
6. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen het er over eens zijn dat tegen een grensreconstructie geen rechtsmiddelen open staan. Bij een grensreconstructie wordt immers geen nieuwe kadastrale grens gevormd en is er dus geen beslissing gericht op een rechtsgevolg. Dat is dus geen appellabel besluit.
7. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat het bezwaar niet hoeft te worden doorgezonden als een verzoek om herstel van een gegeven in de BRK. Zij verwijst naar artikel 7t van de Kadasterwet en overweegt dat niet getoetst kan worden aan dit artikel als de gronden zijn gericht tegen het relaas van bevindingen dat is opgesteld naar aanleiding van de grensreconstructie. De rechtbank wijst daarbij op het feit dat er geen bijwerking van de BRK plaatsvindt naar aanleiding van dit relaas van bevindingen en daarmee kan er ook geen kennelijke misslag zijn op basis van artikel 7t van de Kadasterwet. Ten overvloede stelt de rechtbank vast dat [appellanten] op 20 september 2020 een herstelverzoek hebben gedaan en dat dat verzoek heeft geleid tot aparte besluitvorming.
Toetsingskader
8. Artikel 7t, eerste lid, van de Kadasterwet luidt als volgt:
‘Indien een belanghebbende gerede twijfel heeft omtrent de juistheid van een in de basisregistratie kadaster opgenomen gegeven dat krachtens deze wet als authentiek is aangemerkt, […], kan die belanghebbende onder opgaaf van redenen aan de Dienst een verzoek tot herstel van dat gegeven in de basisregistratie kadaster doen. […]’.
Hoger beroep en beoordeling
9. [appellanten] kunnen zich niet verenigen met de uitspraak van de rechtbank. Zij stellen dat de brief van 5 augustus 2020 wel moet worden opgevat als een herstelverzoek en niet als een bezwaarschrift. Daartoe voeren zij aan dat zij daarin uitdrukkelijk om een oplossing van een probleem vragen.
Ook voeren zij aan dat het hen ging om het in lijn brengen van het relaas van bevindingen met de werkelijke situatie. Zij hebben aangevoerd dat de reconstructie niet conform de eensluidende aanwijs van de grens in 2002 is gedaan. Ze wijzen op de aangehaalde verkaveling en op een genoemd digitaal matenplan van de gemeente en op een eveneens genoemd analoog matenplan van de bouwer. Uit dit alles volgt volgens [appellanten] dat het wel gaat om een verzoek tot herstel, zoals bedoeld in artikel 7t van de Kadasterwet.
10. De gronden die [appellanten] in hoger beroep hebben aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat zij in beroep hebben aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellanten] hebben geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 6 tot en met 9 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
Hier voegt zij nog aan toe dat, zoals de rechtbank ook in haar overwegingen heeft opgemerkt, [appellanten] kort na het besluit van 15 september 2020 en na overleg met de bewaarder een verzoek om herstel zoals bedoeld in artikel 7t hebben ingediend. Zoals overwogen in 5 wordt vandaag ook uitspraak gedaan in de procedure bij de Afdeling die gaat over dat verzoek om herstel.
Conclusie
11. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. De bezwaarder hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Overschrijding redelijke termijn
12. Tijdens de zitting op 28 augustus 2024 hebben [appellanten] aan de Afdeling om schadeschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn van de procedure verzocht.
13. De redelijke termijn is voor zaken die uit een bezwaarschriftprocedure en een procedure in twee rechterlijke instanties bestaan in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188. In het geval van [appellanten] is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot verlengen of verkorten van deze termijn. 14. De Afdeling beoordeelt de vraag of de redelijke termijn is overschreden naar de stand van de zaak op het moment van haar uitspraak. Daarbij wordt de duur van de totale procedure in ogenschouw genomen.
15. De bewaarder heeft het bezwaarschrift van [appellanten] ontvangen op 5 augustus 2020. De procedure is geëindigd met de uitspraak van de Afdeling van heden. De procedure heeft dus in totaal vier jaar en acht maanden geduurd. De redelijke termijn is dus overschreden met acht maanden. Omdat de behandelduur bij de Afdeling gerekend vanaf de ontvangst van het hogerberoepschrift op 24 juli 2022 twee jaar en acht maanden heeft geduurd, moet de overschrijding van de redelijke termijn aan de Afdeling worden toegerekend. Met een forfaitair bedrag van € 500,00 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal naar boven wordt afgerond, bedraagt de aan [appellanten] toe te kennen schadevergoeding in totaal € 1.000,00.
16. De Afdeling zal de Staat veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.000,00 aan [appellanten] als vergoeding voor de door hun geleden immateriële schade.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties) om aan [appellanten] een schadevergoeding van € 1.000,00 te betalen wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Bossmann
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2025
314-1106