ECLI:NL:RVS:2025:1391

Raad van State

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
202301729/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering omgevingsvergunning voor tandartsenpraktijk in Amsterdam

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam op 13 oktober 2021 geweigerd om aan [appellante] een omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruik van een pand in Amsterdam als tandartsenpraktijk. [appellante] is eigenaar van de begane grond van het pand en wil daar een tandartsenpraktijk vestigen. Het bestemmingsplan 'Westerpark Zuid' staat dit gebruik echter niet toe, omdat maatschappelijke voorzieningen zoals een tandartsenpraktijk niet bij recht zijn toegestaan. Na een aantal besluiten en een uitspraak van de rechtbank Amsterdam op 31 januari 2023, heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen de weigering van de omgevingsvergunning. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 16 januari 2025 behandeld. De Afdeling oordeelt dat de motivering van het college voor de weigering van de omgevingsvergunning niet deugdelijk is en dat de rechtbank dit niet heeft onderkend. Het hoger beroep is gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het college moet opnieuw beslissen op de aanvraag van [appellante]. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan [appellante].

Uitspraak

202301729/1/R1.
Datum uitspraak: 9 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd in Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 januari 2023 in zaak nr. 22/2824 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 13 oktober 2021 heeft het college geweigerd aan [appellante] een omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruik van het pand [locatie] in Amsterdam als tandartsenpraktijk.
Bij besluit van 26 april 2022 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Bij besluit van 29 juli 2022 heeft het college naar aanleiding van een wijziging van de aanvraag, waarbij het te benutten bruto vloeroppervlak (bvo) van het pand is beperkt tot 200 m2, een nieuw besluit genomen en de weigering om omgevingsvergunning te verlenen gehandhaafd.
Bij uitspraak van 31 januari 2023 heeft de rechtbank het beroep van [appellante], voor zover dat is gericht tegen het besluit van 29 juli 2022, ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 januari 2025, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en mr. I.L. Haverkate, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door P. van Buul en R. Offenberg, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 19 juli 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       [appellante] is eigenaar van de begane grond van het pand aan het [locatie] in Amsterdam (hierna: de locatie). Zij wil op de locatie een tandartsenpraktijk vestigen. Op grond van het ten tijde van de aanvraag en de besluitvorming geldende bestemmingsplan "Westerpark Zuid" rust op het pand de bestemming "Gemengd-3". Binnen deze bestemming zijn horeca, detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening in de eerste bouwlaag toegestaan en woningen in de tweede en hoger gelegen bouwlagen. Maatschappelijke voorzieningen zoals een tandartsenpraktijk, zijn niet bij recht toegestaan. Wel is in dit plan een bevoegdheid voor het college opgenomen om de geldende bestemming onder voorwaarden te wijzigen in een maatschappelijke bestemming. Omdat het ter plaatse geldende bestemmingsplan het gewenste gebruik niet bij recht toestaat, heeft [appellante] het college op 19 juli 2021 verzocht om haar met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2˚, van de Wabo juncto artikel 4, aanhef en onderdeel 9, van bijlage II van Besluit omgevingsrecht een omgevingsvergunning te verlenen voor het van het bestemmingsplan afwijkende gebruik. Het college heeft de gevraagde omgevingsvergunning geweigerd en die weigering in bezwaar gehandhaafd. Ook voor het gewijzigde plan van [appellante], waarbij het te benutten bvo is beperkt tot 200 m2, heeft het college bij het besluit van 29 juli 2022 geweigerd een omgevingsvergunning te verlenen.
3.       Het besluit van 29 juli 2022 strekt tot vervanging van het besluit op bezwaar van 26 april 2022. Het geschil in hoger beroep is beperkt tot het oordeel van de rechtbank over het besluit van 29 juli 2022.
4.       Op 5 april 2023, dus na de uitspraak van de rechtbank, heeft de raad van de gemeente Amsterdam een nieuw bestemmingsplan "Westerpark Zuid" vastgesteld. Ook dat plan laat op de locatie geen tandartsenpraktijk toe. [appellante] heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de raad van 5 april 2023. Dat beroep is, samen met de andere tegen dat besluit ingestelde beroepen, onder zaaknummer 202303317/1/R1 ook behandeld op de zitting van 16 januari 2025. In die zaak heeft de Afdeling bij tussenuitspraak van heden, ECLI:NL:RVS:2025:1392 (hierna: de tussenuitspraak), onder meer geoordeeld dat de raad niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij een tandartsenpraktijk op de locatie niet ruimtelijk aanvaardbaar vindt. De raad is daarin opgedragen alsnog toereikend te motiveren dat een tandartsenpraktijk op de locatie niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, dan wel een ander besluit te nemen.
Beoordeling van het hoger beroep
5.       [appellante] bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat aan het besluit van 29 juli 2022 een deugdelijke belangenafweging ten grondslag ligt en de nadelige gevolgen van dit besluit voor haar niet onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Op de zitting heeft zij voor haar argumenten verwezen naar wat zij in het beroep tegen het besluit van 5 april 2023 tot vaststelling van het bestemmingsplan heeft aangevoerd.
5.1.    De Afdeling overweegt dat de motivering die het college aan de weigering van de gevraagde omgevingsvergunning ten grondslag heeft gelegd, overeenkomt met de motivering van de keuze van de raad om in het bestemmingsplan geen kleinschalige tandartsenpraktijk op de locatie mogelijk te maken. Het in de tussenuitspraak, onder 16.3, geconstateerde motiveringsgebrek is daarom ook aan de orde bij het besluit van 29 juli 2022. Dit betekent dat het besluit van 29 juli 2022 niet berust op een deugdelijke motivering. Dit is in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
5.2.    Het betoog slaagt.
Conclusie
6.       Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellante] tegen het besluit van het college van 29 juli 2022 alsnog gegrond verklaren en dat besluit vernietigen.
Dit betekent dat het college opnieuw in bezwaar moet beslissen op de gewijzigde aanvraag.
7.       Het college moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, van 31 januari 2023 in zaak nr. 22/2824;
III.      verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.     vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 29 juli 2022, kenmerk Z2022-W002416;
V.      veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.628,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand;
VI.     gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrag van € 913,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. G.O. van Veldhuizen en mr. H. Benek, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen
voorzitter
w.g. Visser
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2025
148