202304446/1/V1.
Datum uitspraak: 31 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1], [vreemdeling 2], [vreemdeling 3] en [vreemdeling 4],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 20 juni 2023 in zaken nrs. NL22.14282 en NL22.14284 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluiten van 30 juni 2022 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 20 juni 2023 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. K. Benchaïb, advocaat in Emmeloord, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris en de vreemdelingen hebben nadere stukken ingediend.
De vreemdelingen hebben op verzoek van de Afdeling schriftelijke inlichtingen gegeven. De minister heeft daarop gereageerd. Daarop hebben de vreemdelingen gereageerd.
Overwegingen
Inleiding
1. De vreemdelingen komen uit El Salvador en hebben op 9 november 2021 aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De vreemdelingen hebben hieraan ten grondslag gelegd dat ze in El Salvador worden afgeperst door bendeleden van Pandilla 18. De vader van vreemdeling 2 is vermoord door de bende, omdat hij had geweigerd om aan hen geld te betalen. Op 21 maart 2017, de dag van de begrafenis, zijn vreemdelingen 1 en 2 samen met de broer en schoonzus van vreemdeling 2 bedreigd door deze bende en werd geëist dat zij alsnog de schuld van hun (schoon)vader betalen. De vreemdelingen konden dat niet betalen en zijn die dag naar Anamoros gevlucht en hebben aangifte van bedreiging gedaan. Op 30 mei 2017 zijn zij naar Costa Rica gevlucht, maar het lukte niet om een nieuw bestaan op te bouwen. De vreemdelingen zijn daarom op 18 augustus 2017 teruggegaan naar Anamoros en hebben daar tot 19 februari 2021 verbleven. Omdat zij toen van een buurvrouw van de ouders van vreemdeling 2 hadden vernomen dat de bende wist waar zij waren, zijn de vreemdelingen naar San Bartolomé Perulopia gegaan. Vanuit daar zijn de vreemdelingen op 4 november 2021 naar Nederland gevlucht.
1.1. De minister heeft de aanvragen afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000. De minister heeft de moord op de vader van vreemdeling 2 geloofwaardig geacht, maar hij heeft de afpersing door Pandilla 18 als gevolg van die moord ongeloofwaardig geacht. De rechtbank is de minister hierin gevolgd.
Hoger beroep
2. De tweede grief leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat de grief geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3. De vreemdelingen klagen in de overige grieven over het oordeel van de rechtbank dat de minister niet ten onrechte de gestelde afpersing ongeloofwaardig heeft geacht. De vreemdelingen betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de minister ten onrechte hun verklaringen niet in onderlinge samenhang heeft beoordeeld. Ook is de minister, volgens de vreemdelingen, ten onrechte niet ingegaan op de algemene landeninformatie over El Salvador. De Afdeling zal hierna deze twee betogen achtereenvolgend bespreken.
De getuigenverklaringen
4. Uit de uitspraak van de Afdeling van 21 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2809, onder 3, volgt dat de minister getuigenverklaringen bij de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling moet betrekken, ook als deze verklaringen niet objectief verifieerbaar zijn. 4.1. De vreemdelingen betogen terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de minister de overgelegde getuigenverklaringen onvoldoende heeft betrokken bij zijn beoordeling. De rechtbank is de minister gevolgd in zijn standpunt dat die verklaringen niet afkomstig zijn van een objectieve bron en dat hij daaraan geen doorslaggevende waarde hoeft te hechten. De minister is in de besluiten van 30 juni 2022 wel ingegaan op de verklaring van de buurvrouw van vreemdeling 2, maar hij is niet ingegaan op de andere getuigenverklaringen. In het voornemen voor vreemdelingen 2, 3 en 4 heeft de minister alleen benoemd dat in de verklaringen positief wordt gesproken over de vreemdelingen en wat hen allemaal is overkomen. De rechtbank heeft niet onderkend dat de minister hiermee niet de getuigenverklaringen in onderlinge samenhang heeft betrokken bij zijn beoordeling of de afpersing geloofwaardig is.
4.2. Hoewel de vreemdelingen de klacht terecht voordragen, leidt dit betoog niet tot het slagen van de grieven. De minister is in zijn brief van 9 december 2024, met het oog op eerdergenoemde uitspraak van 21 juli 2023, alsnog ingegaan op de overgelegde getuigenverklaringen. De Afdeling volgt het standpunt van de minister dat de getuigenverklaringen er niet toe leiden dat de gestelde afpersing door Pandilla 18 geloofwaardig is. De personen die de getuigenverklaringen hebben afgelegd, waren volgens de eigen verklaringen van vreemdelingen 1 en 2 niet bij de gestelde bedreiging op 21 maart 2017 aanwezig. De minister wijst er niet ten onrechte op dat de personen de bedreiging en afpersing zelf niet hebben gezien en dat hun verklaringen zijn gebaseerd op horen zeggen. Voor zover de vreemdelingen in hun nader stuk van 6 januari 2024 aanvoeren dat de buurvrouw van vreemdeling 2 wel getuige was van de gebeurtenissen, wijst de Afdeling erop dat de buurvrouw heeft verklaard dat zij van horen zeggen heeft dat de bendeleden de vreemdelingen hebben bedreigd op de dag van de begrafenis.
De algemene landeninformatie
5. Uit eerdergenoemde uitspraak van 21 juli 2023, onder 3.1, volgt dat de minister de door een vreemdeling aangehaalde algemene landeninformatie moet betrekken in de geloofwaardigheidsbeoordeling.
5.1. De vreemdelingen betogen terecht dat de minister de algemene landeninformatie ten onrechte niet heeft betrokken bij de geloofwaardigheidsbeoordeling. De vreemdelingen hebben in de zienswijze gewezen op een aantal bronnen met algemene informatie over bendes in El Salvador, ter ondersteuning van de gestelde problemen met Pandilla 18 en het gebrek aan bescherming door de autoriteiten. De minister heeft zich, gelet op eerdergenoemde uitspraak van 21 juli 2023, ten onrechte op het standpunt gesteld dat de aangedragen informatie ziet op de zwaarwegendheidsbeoordeling. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
5.2. De minister is ook in de brief van 9 december 2024 niet ingegaan op de door de vreemdelingen overgelegde landeninformatie. De minister heeft dus ten onrechte de algemene landeninformatie niet betrokken bij zijn geloofwaardigheidsbeoordeling. De grieven slagen daarom.
Conclusie
6. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De beroepen zijn gegrond en de besluiten van 30 juni 2022 worden vernietigd. De minister moet nieuwe besluiten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 20 juni 2023 in zaken nrs. NL22.14282 en NL22.14284;
III. verklaart de beroepen gegrond;
IV. vernietigt de besluiten van 30 juni 2022, V-[…], V-[…], V-[…] en V-[…];
V. veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van de beroepen en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.174,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange en mr. M. Soffers, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.E. Pronk, griffier.
w.g. Van Breda
voorzitter
w.g. Pronk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2025
716-1028