ECLI:NL:RVS:2023:2809

Raad van State

Datum uitspraak
21 juli 2023
Publicatiedatum
20 juli 2023
Zaaknummer
202204375/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep asielaanvraag vreemdelingen tegen staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van twee vreemdelingen, een moeder en haar twee zonen, tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvragen werden op 28 juni 2021 afgewezen, waarna de rechtbank Den Haag op 29 juni 2022 de beroepen van de vreemdelingen gegrond verklaarde, maar de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand liet. De vreemdelingen, van Salvadoraanse afkomst, vreesden voor vervolging door de bende Mara Salvatrucha in El Salvador. De oudste zoon had eerder een bedreiging ervaren en de vreemdelingen stelden dat bendeleden hen zouden willen rekruteren. De staatssecretaris had de getuigenverklaringen van de vreemdelingen niet in zijn beoordeling betrokken, wat de rechtbank als een gebrek aanzag. In hoger beroep betoogden de vreemdelingen dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen in stand had gelaten, ondanks het gebrek in de beoordeling door de staatssecretaris. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat de getuigenverklaringen van belang waren voor de geloofwaardigheid van het asielrelaas. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris nieuwe besluiten moest nemen, waarbij hij alle relevante stukken in samenhang met de verklaringen van de vreemdelingen moest betrekken. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

202204375/1/V3.
Datum uitspraak: 21 juli 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2], mede voor haar minderjarige kind,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 29 juni 2022 in zaken nrs. NL21.12043 en NL21.12044 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 28 juni 2021 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 29 juni 2022 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. S.J. Koolen, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
Inleiding
1.       De vreemdelingen zijn een moeder, haar twintigjarige zoon en haar elfjarige zoon. Zij hebben de Salvadoraanse nationaliteit. Ze hebben aan hun asielaanvragen ten grondslag gelegd dat zij in El Salvador vrezen voor de bende Mara Salvatrucha. De oudste zoon is op 28 september 2018 op straat achtervolgd en met een wapen bedreigd. Volgens de vreemdelingen was de dader een bendelid die hem wilde rekruteren, maar dat heeft de staatssecretaris niet geloofwaardig geacht. Na deze gebeurtenis is de oudste zoon niet meer alleen naar buiten gegaan. Toen hij niet langer naar school ging, vanaf oktober 2018, is hij helemaal niet meer naar buiten gegaan. Van 10 november 2018 tot aan het vertrek van de vreemdelingen uit El Salvador op 23 december 2018, hingen er bijna dagelijks personen rond voor het huis van de vreemdelingen. Volgens hen waren dit bendeleden die de oudste zoon wilden rekruteren en die hem zouden vermoorden als hij zich daartegen zou verzetten, maar ook dat heeft de staatssecretaris niet geloofwaardig geacht.
De uitspraak van de rechtbank
2.       De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, omdat de staatssecretaris drie door de vreemdelingen overgelegde getuigenverklaringen niet bij zijn beoordeling in de besluiten van 28 juni 2021 heeft betrokken. De verklaringen zijn voor de zitting van de rechtbank alsnog aan het dossier toegevoegd en de staatssecretaris heeft zich toen op het standpunt gesteld dat de inhoud ervan zijn standpunt in het in de besluiten ingelaste voornemen niet wijzigt. Dat standpunt is dat het geen objectief verifieerbare documenten zijn en dat deze het asielrelaas niet geloofwaardig kunnen maken. De rechtbank is de staatssecretaris daarin gevolgd. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de staatssecretaris de vreemdelingen niet langer tegenwerpt dat zij wisselend hebben verklaard over de naam van de bende. Verder heeft de staatssecretaris zich volgens de rechtbank ten onrechte op het standpunt gesteld dat het ongeloofwaardig is dat de vreemdelingen bang waren om aangifte te doen, maar wel een melding van de achtervolging hebben gedaan bij een bevriende politieagent. Volgens de rechtbank hebben de vreemdelingen de reden daarvoor voldoende uitgelegd en is de staatssecretaris niet op die uitleg ingegaan.
De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand gelaten, omdat de staatssecretaris het asielrelaas van de vreemdelingen niet ten onrechte niet geloofwaardig heeft geacht. De rechtbank heeft daarbij betrokken dat het volgens de verklaringen van de vreemdelingen maar om één incident op 28 september 2018 gaat, dat de oudste zoon daarna nog tot oktober 2018 naar school kon blijven gaan, dat het tot 10 november 2018 duurde voordat de bendeleden bij het huis van de vreemdelingen gingen rondhangen, dat zij de oudste zoon nooit hebben aangesproken en dat de overgelegde algemene landeninformatie niet tot een ander oordeel kan leiden.
Hoger beroep en beoordeling
3.       De vreemdelingen betogen in hun eerste grief terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat van de overgelegde getuigenverklaringen bewijswaarde uit kan gaan. De rechtbank heeft terecht geconstateerd dat de staatssecretaris de getuigenverklaringen bij zijn beoordeling had moeten betrekken. Maar zij heeft ten onrechte aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van de besluiten in stand te laten. In overweging 6.3 van haar uitspraak heeft zij namelijk niet onderkend dat de staatssecretaris het gebrek niet heeft hersteld door alleen te betogen dat de getuigenverklaringen niet objectief verifieerbaar zijn.
De getuigenverklaringen zijn van belang bij de beoordeling of de vreemdelingen aannemelijk hebben gemaakt dat de oudste zoon te vrezen heeft voor bendeleden. De vreemdelingen betogen dat zij tijdens het nader gehoor hebben uitgelegd dat de zoon slechts tot oktober 2018 naar school ging, dat hij onderweg daarnaartoe werd begeleid door een buurvrouw en dat hij in de periode daarna binnen is gebleven, waardoor in de periode daarna geen incidenten meer konden plaatsvinden. Dit wordt bevestigd door de getuigenverklaring van de vroegere buurman van de vreemdelingen, waarin onder andere staat dat de zoon een gedragsverandering onderging, erg wantrouwend was en zich opsloot in huis. Dat deze verklaring niet objectief verifieerbaar is, maakt nog niet dat de staatssecretaris deze niet inhoudelijk bij zijn beoordeling hoefde te betrekken.
3.1.    Daarnaast betogen de vreemdelingen terecht dat de staatssecretaris ten onrechte voorbij is gegaan aan de door hen aangehaalde algemene landeninformatie. De rechtbank heeft dat niet onderkend. Hoewel het aan de vreemdelingen is om hun individuele asielrelaas aannemelijk te maken en algemene landeninformatie daar op zichzelf bezien niet toe kan dienen, is het wel een element dat de staatssecretaris moet meenemen in de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling.
Uit de overgelegde bronnen volgt dat kinderen een bijzonder risico lopen om door bendes gerekruteerd te worden. In het rapport 'Country Policy and Information Note, El Salvador: Fear of gangs' van het UK Home Office van januari 2021, is in paragraaf 8.2.5. beschreven dat kinderen onderweg naar school kunnen worden aangesproken en dat zij vermoord kunnen worden als ze weigeren zich aan te sluiten bij de bende (de versie van dit rapport van december 2022 is op dit punt niet anders). Verder zit in de overgelegde informatie een artikel uit 2011 waarin staat dat de regio waar de vreemdelingen vandaan komen, Sonsonate, de gewelddadigste regio van El Salvador is. Dit blijkt ook uit de UNHCR Guidelines van januari 2021, zoals de vreemdelingen hebben aangevoerd in hun beroepsgronden. Daarin staat verder dat bendes 'lookouts' gebruiken, dat ze sociale controle uitoefenen door een 'pervasive atmosphere of fear among young inhabitants' en dat zij massaal jeugd werven. Gelet op deze informatie past het in het algemene beeld dat er ineens bendeleden bij het huis van de vreemdelingen verschenen om de oudste zoon te intimideren, zodra hij niet meer naar school ging en binnenshuis bleef. De rechtbank heeft niet onderkend dat de staatssecretaris deze landeninformatie ten onrechte niet kenbaar en in samenhang met de verklaringen van de vreemdelingen bij zijn beoordeling heeft betrokken.
3.2.    De grief slaagt.
Conclusie
4.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd voor zover zij heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten van 28 juni 2021 in stand blijven. Het is niet nodig wat de vreemdelingen verder hebben aangevoerd te bespreken. Dit betekent dat de staatssecretaris nieuwe besluiten op de asielaanvragen moet nemen. Daarbij moet hij alle relevante overgelegde stukken in samenhang met de verklaringen van de vreemdelingen betrekken. Dat de Afdeling de overige grieven niet bespreekt, wil dan ook niet zeggen dat zij de rechtbank op die punten volgt. In het kader van de integrale beoordeling moeten ook die aspecten opnieuw beoordeeld worden. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 29 juni 2022 in zaken nrs. NL21.12043 en NL21.12044 voor zover zij heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten van 28 juni 2021 in stand blijven;
III.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 837,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange en mr. J. Schipper-Spanninga, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Buntjer, griffier.
w.g. Verburg
voorzitter
w.g. Buntjer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2023
962