ECLI:NL:RVS:2025:1369

Raad van State

Datum uitspraak
31 maart 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
202500348/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie tegen uitspraak rechtbank Den Haag inzake vrijheidsontnemende maatregel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 januari 2025. De rechtbank had in die uitspraak geoordeeld dat de vreemdeling, die een vrijheidsontnemende maatregel was opgelegd, recht had op schadevergoeding. De minister had op 8 december 2024 de maatregel opgelegd, maar de rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling gegrond voor wat betreft de tenuitvoerlegging van de maatregel. De minister ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 31 maart 2025 uitspraak gedaan in deze zaak. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de bewaringsaccommodatie niet voldeed aan de eisen van de Opvangrichtlijn. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.R. Kraak, griffier.

Uitspraak

202500348/1/V3.
Datum uitspraak: 31 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 januari 2025 in zaak nr. NL24.50241 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 8 december 2024 heeft de minister de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Bij uitspraak van 14 januari 2025 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep, voor zover gericht tegen de tenuitvoerlegging van de maatregel, gegrond verklaard en voor het overige ongegrond en de minister opgedragen de vreemdeling schadeloos te stellen.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.L. Hoogendoorn, advocaat in Leiden, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       De minister komt terecht op tegen het oordeel van de rechtbank dat het JCS onder de omstandigheden ten tijde van de grensdetentie van de vreemdeling geen gespecialiseerde bewaringsaccommodatie meer was in de zin van artikel 10, eerste lid, van de Opvangrichtlijn en dat de tenuitvoerlegging van de grensdetentie daarom onrechtmatig is. De Afdeling verwijst naar haar uitspraken van 29 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:258, en 26 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:789.
1.1.    De grief slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Omdat er geen beroepsgronden zijn die de rechtbank niet heeft besproken en de Afdeling ook ambtshalve geen reden ziet om de grensdetentie onrechtmatig te achten, is het beroep alsnog ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt daarom afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, van 14 januari 2025 in zaak nr. NL24.50241;
III.      verklaart het beroep ongegrond;
IV.     wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.R. Kraak, griffier.
w.g. De Poorter
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Kraak
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2025
1020