ECLI:NL:RVS:2025:1367
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel opgelegd door de minister van Asiel en Migratie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel die door de minister van Asiel en Migratie is opgelegd aan een vreemdeling. De minister had op 2 december 2024 een maatregel opgelegd, waartegen de vreemdeling op 14 januari 2025 beroep aantekende bij de rechtbank Den Haag. De rechtbank verklaarde het beroep gedeeltelijk gegrond, maar ongegrond voor het overige, en droeg de minister op om de vreemdeling schadeloos te stellen. De minister en de vreemdeling hebben beide hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep van de minister gegrond verklaard. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de grensdetentie van de vreemdeling onrechtmatig was, omdat het JCS op dat moment geen gespecialiseerde bewaringsaccommodatie meer was. De grief van de minister slaagde, terwijl de grief van de vreemdeling faalde. De vreemdeling had betoogd dat hij recht had op schadevergoeding in plaats van schadeloosstelling, maar de Afdeling oordeelde dat de tenuitvoerlegging van de grensdetentie niet onrechtmatig was, waardoor hij geen recht had op schadevergoeding.
De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de vreemdeling werd ongegrond verklaard. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.R. Kraak, griffier, en werd openbaar uitgesproken op 31 maart 2025.