ECLI:NL:RVS:2025:1325

Raad van State

Datum uitspraak
28 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
202400040/5/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van staatsraden in bestuursrechtelijke procedure

Op 28 februari 2025 heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen staatsraden W. den Ouden, M. den Heyer en J. TH. Drop, die betrokken zijn bij de behandeling van een bestuursrechtelijke zaak. Verzoeker stelt dat de staatsraden vooringenomen zijn, omdat hij zijn beroepsgronden niet voldoende heeft kunnen aanvoeren en belemmerd is in zijn reactie op onjuiste beweringen van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem. Hij wijst op de beperkte tijd die de voorzitter heeft gegeven voor de behandeling van een complex dossier en de suggestieve vragen die zijn gesteld. De staatsraden hebben in hun schriftelijke reactie aangegeven dat de procedure niet naar de wens van verzoeker is verlopen, maar dat dit niet betekent dat de rechterlijke onpartijdigheid in geding is geweest. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het wrakingsverzoek afgewezen, omdat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bijzondere omstandigheden zijn die de veronderstelling van onpartijdigheid van de staatsraden rechtvaardigen. De Afdeling heeft ook opgemerkt dat de beslissing om getuigen op te roepen een procesbeslissing is en niet kan worden aangevochten via een wrakingsverzoek. Verzoeker heeft eerder ook al wrakingsverzoeken ingediend, die zijn afgewezen. De Afdeling heeft besloten dat een volgend verzoek om wraking van verzoeker in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen, gezien het evident misbruik van het wrakingsmiddel.

Uitspraak

202400040/5/A3.
Datum beslissing: 28 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op het verzoek van:
[verzoeker], wonend in [woonplaats],
verzoeker,
om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Procesverloop
Bij brief van 28 februari 2025 heeft [verzoeker] verzocht om wraking van staatsraden mr. W. den Ouden (hierna: de voorzitter), mr. M. den Heyer en mr. J. TH. Drop, als leden van de meervoudige kamer belast met de behandeling van de zaak nr. 202400040/1/A3.
De staatsraden hebben niet in de wraking berust.
De staatsraden hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.
Zowel [verzoeker] als de staatsraden hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord tijdens de zitting op 17 maart 2025.
Overwegingen
Inleiding
1.       Op verzoek van een partij kan ingevolge artikel 8:15 van de Awb elk van de rechters die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.       Als maatstaf geldt dat een staatsraad uit hoofde van zijn aanstelling wordt verondersteld onpartijdig te zijn en dat het aan de verzoeker is om aannemelijk te maken dat zich bijzondere omstandigheden voordoen die een uitzondering op deze veronderstelling rechtvaardigen.
Verzoek om wraking
3.       [verzoeker] betoogt - kort samengevat - dat de staatsraden vooringenomen zijn omdat hij zijn beroepsgronden onvoldoende naar voren heeft kunnen brengen en hij belemmerd is in het reageren op onjuiste beweringen van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem. De voorzitter heeft voor de behandeling van een zeer complex dossier maar een uur uitgetrokken, waardoor meerdere punten onbehandeld zijn gebleven. De vragen waren verder suggestief en er zijn geen kritische vragen aan het college gesteld. Het komt de procesorde volgens [verzoeker] niet ten goede als punten niet ordentelijk en puntsgewijs behandeld kunnen worden.
Daarnaast heeft staatsraad Drop aantoonbare banden met Reinier van Zutphen van de Nationale Ombudsman, die een groot belang heeft zijn fouten in zijn zaken niet toe te geven, aldus [verzoeker].
Ten slotte heeft [verzoeker] erop gewezen dat de voorzitter heeft geweigerd om getuigen op te roepen. De vraag of alles behandeld was, wilde de voorzitter pas behandelen na haar besluit over het eventueel horen van getuigen. Daaruit blijkt vooringenomenheid, omdat wat hij in de slotronde nog had willen zeggen mogelijk een aanleiding zou kunnen zijn om getuigen op te roepen.
Schriftelijke reactie gewraakte staatsraden
4.       De staatsraden hebben er in hun schriftelijke uiteenzetting op gewezen dat over veel aspecten die [verzoeker] in zijn stukken noemt al is geoordeeld door de wrakingskamers die de twee eerdere wrakingsverzoeken van [verzoeker] in deze zaak hebben behandeld. Dat de behandeling ter zitting kennelijk niet naar de wens of de verwachting van [verzoeker] is verlopen en dat niet alle voor hem van belang zijnde punten met de door hem verlangde mate van indringendheid en uitgebreidheid aan de orde zijn gekomen, betekent volgens de staatsraden niet dat de rechterlijke onpartijdigheid in geding is geweest.
Beoordeling van het wrakingsverzoek
5.       [verzoeker] heeft in zaak nr. 202400040/1/A3 twee keer eerder om wraking verzocht. De eerste keer heeft hij verzocht om wraking van alle leden. Dat verzoek is bij uitspraak van 20 december 2024, zaak nr. 202400040/3/A3, afgewezen. De tweede keer heeft hij tijdens de mondelinge behandeling van zaak nr. 202400040/1/A3 op 27 februari 2025 verzocht om wraking van de voorzitter. Dat verzoek is door de wrakingskamer bij mondelinge uitspraak van dezelfde dag, zaak nr. 202400040/4/A3, afgewezen. [verzoeker] schrijft nu dat hij het tweede verzoek om wraking van de voorzitter onvoldoende kon motiveren en onderbouwen en dat hij daarom daarop terugkomt in zijn derde wrakingsverzoek, dat in deze procedure voorligt.
6.       Op grond van artikel 8:16, eerste lid, van de Awb moet het verzoek tot wraking worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Op grond van het derde lid moeten alle feiten en omstandigheden tegelijk worden voorgedragen. Feiten en omstandigheden die [verzoeker] bij zijn tweede wrakingsverzoek had kunnen aanvoeren, kan hij daarom niet meer aanvoeren in deze procedure. Dat geldt ook voor de feiten en omstandigheden die de staatsraden Drop en Den Heyer betreffen, omdat hij die had kunnen en moeten aanvoeren bij de behandeling van zijn tweede verzoek tot wraking van de voorzitter. Dat betekent dat de Afdeling het wrakingsverzoek van [verzoeker] zal beoordelen voor zover dat gaat over de door hem aangevoerde feiten en omstandigheden die dateren van na de uitspraak op zijn tweede wrakingsverzoek.
7.       De beslissing om getuigen op te roepen is een procesbeslissing. De vraag of een procesbeslissing al dan niet juist is, staat niet ter beoordeling in de wrakingsprocedure, omdat het instrument van wraking niet is bedoeld om aan te wenden als rechtsmiddel tegen de inhoud van procesbeslissingen. Zulke procesbeslissingen kunnen slechts leiden tot inwilliging van een wrakingsverzoek, als deze op zich, dan wel in onderlinge samenhang bezien, dan wel bezien in samenhang met het verdere optreden van de staatsraad, een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat daaruit blijkt van partijdigheid van de staatsraad die de betrokken beslissing of beslissingen heeft genomen. Zie de uitspraak van de Afdeling van 16 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4292, onder 5. In wat [verzoeker] heeft aangevoerd heeft de Afdeling geen grond gevonden voor het oordeel dat een dergelijke situatie zich in dit geval voordoet. De enkele omstandigheid dat - zoals uit het proces-verbaal van de zitting blijkt - de voorzitter eerst de feiten in kaart wil brengen en de beslissing om getuigen op te roepen pas wil nemen nadat de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, biedt geen grond voor het oordeel dat de voorzitter - of een van de andere leden - vooringenomen heeft gehandeld. Ook uit het feit dat de voorzitter voorafgaand aan de slotronde wilde terugkomen op de vraag van [verzoeker] over het oproepen van getuigen biedt naar het oordeel van de Afdeling geen grond om vooringenomenheid aan te nemen. De mogelijkheid om getuigen op te roepen heeft de voorzitter ook nog nadat de slotronde heeft plaatsgevonden. Uit het proces-verbaal van de zitting volgt verder dat eerst de slotronde heeft plaatsgevonden en de voorzitter daarna antwoord heeft gegeven op de vraag van [verzoeker] over het oproepen van getuigen.
8.       De Afdeling wijst er verder op dat de behandeling op een zitting vooral is bedoeld voor opheldering van wat de Afdeling nog niet duidelijk is. Het oordeel van de rechter over een zaak is gebaseerd op het procesdossier en wat op zitting is besproken. Als bepaalde onderwerpen niet op zitting zijn behandeld, wil dat dus niet zeggen dat die niet worden betrokken bij het oordeel van de rechter. Ook daaruit blijkt niet van vooringenomenheid van de staatsraden.
9.       Het verzoek wordt afgewezen.
Geluidsopname niet betrokken bij beslissing op verzoek om wraking
10.     [verzoeker] heeft te kennen gegeven dat hij een geluidsopname heeft gemaakt van de zitting van 27 februari 2025 en dat hij die beschikbaar kan stellen. In de huisregels van de Raad van State staat dat het, ter bescherming van de privacy en het portretrecht van bezoekers, partijen en medewerkers niet is toegestaan in het gebouw van de Raad van State te filmen, fotograferen of geluidsopnamen te maken. Dat mag alleen na toestemming van de voorzitter van de zittingskamer. [verzoeker] heeft geen toestemming gevraagd. Daarom wordt de zonder toestemming gemaakte geluidsopname niet betrokken bij de behandeling van en de beslissing op het verzoek om wraking.
Misbruik van bevoegdheid
11.     [verzoeker] heeft in zaak nr. 202400040/1/A3 vier keer verzocht om wraking. Het vierde verzoek om wraking van de wrakingskamer heeft de wrakingskamer op grond van artikel 3, vijfde lid, in samenhang gelezen met het vierde lid, aanhef en onder g, van de Wrakings- en verschoningsregeling bestuursrechtelijke colleges 2022 niet in behandeling genomen wegens evident misbruik van recht. De Afdeling verwijst naar de brief die als bijlage bij deze uitspraak is gevoegd en onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
12.     Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding om op grond van artikel 8:18, vierde lid, van de Awb te bepalen dat een volgend verzoek om wraking van [verzoeker] in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        wijst het verzoek af;
II.       bepaalt dat een volgend verzoek van [verzoeker] om wraking in deze zaak niet in behandeling wordt genomen.
Aldus vastgesteld door mr. J.J.W.P. van Gastel, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.A. Meerman, griffier.
w.g. Van Gastel
voorzitter
w.g. Meerman
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2025
960
Bijlage
Brief van 27 maart 2025
Geachte [verzoeker],
Uw verzoek van 17 maart 2025 om wraking van de wrakingskamer in zaak nr. 202400040/5/A3 wordt niet in behandeling genomen. In deze brief leest u waarom de Afdeling tot deze beslissing is gekomen.
Verzoek
Op 17 maart 2025 heeft de Afdeling van u een verzoek om wraking van de wrakingskamer ontvangen. In dat verzoek staat dat u inmiddels hebt begrepen dat u ook de wrakingskamer kan wraken en dat u dat dan ook maar doet. Er is namelijk duidelijk sprake van vooringenomenheid omdat de staatsraden niet geïnteresseerd zijn om u te horen. Als uw werkzaamheden het toe zouden laten, had u de zitting daarnaast alsnog niet bij kunnen wonen in verband met een ernstige teruggang van uw gezondheidssituatie waardoor u niet zelfstandig mobiel bent.
Verzoek om wraking wordt niet in behandeling genomen
Op grond van artikel 3, vijfde lid, in samenhang gelezen met het vierde lid, aanhef en onder g, van de Wrakings- en verschoningsregeling bestuursrechtelijke colleges 2022 kan de wrakingskamer een verzoek om wraking van een of meer leden van de wrakingskamer niet voorleggen aan een andere wrakingskamer als het verzoek evident blijk geeft van misbruik van het wrakingsmiddel. Daar is volgens de wrakingskamer sprake van.
U heeft te kennen gegeven in maart niet beschikbaar te zijn voor een zitting over uw wrakingsverzoek, maar dat u in de week van 10 maart 2025 nog wel wat in de agenda kan schuiven. Een verzoek om wraking moet op grond van artikel 8:18, eerste lid, van de Awb zo spoedig mogelijk behandeld worden. Er kon met de behandeling van het wrakingsverzoek niet gewacht worden tot april 2025. Na binnenkomst van het wrakingsverzoek heeft de griffier daarom telefonisch contact met u gehad voor het plannen van een zitting en is afgesproken om de zitting op 17 maart 2025 te plannen. U heeft gelijktijdig gevraagd om digitale deelname aan de zitting wegens drukte op uw werk. De griffier heeft toegezegd uw verzoek met de voorzitter te bespreken en de uitkomst daarvan aan u te laten weten. De griffier heeft u door het inspreken van uw voicemail op 6 maart 2025 laten weten dat uw verzoek is afgewezen. De voorzitter acht een fysieke aanwezigheid van u ter zitting van belang omdat er eerder misverstanden zijn ontstaan over een uitnodiging voor digitale deelname aan de hoofdzaak en het hier gaat om een opvolgend verzoek om wraking over hoofdzakelijk dezelfde aspecten als een eerder verzoek om wraking. Uit een nader stuk van 13 maart 2025 blijkt dat het bericht van afwijzing van uw verzoek om digitale deelname u niet heeft bereikt. De griffier heeft u vervolgens naar aanleiding van uw nader stuk van 13 maart 2025 op 14 maart 2025 telefonisch laten weten dat uw verzoek is afgewezen. U heeft daarop gezegd dat u dan niet bij de zitting aanwezig zou zijn. Vervolgens heeft u later op dezelfde dag schriftelijk verzocht om uitstel van de zitting. Dat verzoek is 17 maart 2025 afgewezen. De griffier heeft uw voicemail ingesproken en heeft u daarover een brief gestuurd.
Vervolgens heeft u op 17 maart 2025 de wrakingskamer gewraakt omdat de staatsraden volgens u niet geïnteresseerd zijn om u te horen. Uit de hiervoor beschreven gang van zaken blijkt het tegenovergestelde. De wrakingskamer heeft met uw toestemming op 17 maart 2025 een zitting gepland en wilde u daar fysiek horen om zeker te stellen dat uw grieven voldoende naar voren zouden kunnen komen en goed besproken konden worden. Drukte op het werk was onvoldoende reden om u niet fysiek te horen. In uw verzoek van 17 maart 2025 voert u voor het eerst (ongedocumenteerd) aan dat u wegens gezondheidsredenen niet in staat zou zijn om de zitting op 17 maart 2025 bij te wonen. Eerder heeft u dat niet kenbaar gemaakt.
Met de door u aangevoerde gronden voor wraking en de eerdere wijze van procederen (dit is het vierde wrakingsverzoek in zaak nr. 202400040/1/A3), geeft u naar het oordeel van de Afdeling blijk van een handelswijze waarmee een geordende proceduregang wordt gefrustreerd en maakt u evident misbruik van het wrakingsmiddel. De Afdeling neemt uw verzoek om wraking van 17 maart 2025 daarom niet in behandeling.
Hoogachtend,
w.g. mr. J.J.W.P. van Gastel
voorzitter van de meervoudig kamer