202401082/1/V6.
Datum uitspraak: 15 januari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 januari 2024 in zaak nr. 22/7915 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Buitenlandse Zaken.
Procesverloop
Bij besluit van 3 november 2022 heeft de minister een aanvraag van [appellant] om op enige wijze zijn overkomst naar Nederland te faciliteren, afgewezen.
Tegen dit besluit heeft [appellant] met toepassing van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht rechtstreeks beroep ingesteld bij de rechtbank.
Bij uitspraak van 3 januari 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 november 2024, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. S. Oukil, advocaat in Utrecht, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen, advocaat in Den Haag, en mr. F. Hashi, zijn verschenen. Als tolk was aanwezig M. Masshoor.
[appellant] heeft tijdens de zitting bij de Afdeling telefonisch ingebeld.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] en zijn gezin hebben de Afghaanse nationaliteit en verblijven in Afghanistan.
1.1. Op 15 augustus 2021 hebben de Taliban Kabul ingenomen. Op 18 augustus 2021 heeft de Tweede Kamer een motie aangenomen, waarin zij de regering heeft verzocht om de in die motie genoemde groepen personen uit Afghanistan te evacueren en om, indien evacuatie niet mogelijk zou blijken, deze personen aan te merken als risicogroep als zij asiel aanvragen in Nederland (Kamerstukken II 2020/21, 27 925, nr. 788, hierna: de motie Belhaj). In de motie Belhaj staat dat het, naast tolken, ten minste gaat om personen die de Nederlandse overheid hebben bijgestaan (onder andere bewakers, judiciële medewerkers, koks en chauffeurs), medewerkers van Nederlandse ontwikkelingsprojecten, mensenrechten- en in het bijzonder vrouwenrechtenverdedigers, fixers van journalisten en journalisten. Het kabinet heeft de Voorzitter van de Tweede Kamer in de brief van 18 augustus 2021 bericht de motie naar letter en geest te zullen uitvoeren (Kamerstukken II 2020/21, 27 925, nr. 841).
1.2. Na de val van Kabul hebben de betrokken bestuursorganen zich ingezet om personen die daarvoor volgens de motie Belhaj in aanmerking kwamen, te evacueren. Sinds 26 augustus 2021 heeft Nederland geen aanwezigheid meer in Afghanistan en voeren de bestuursorganen geen evacuaties meer uit. In de brief van 11 oktober 2021 van het kabinet aan de Voorzitter van de Tweede Kamer staat de aanpak voor de periode daarna omschreven (Kamerstukken II 2021/22, 27 925, nr. 860; hierna: de speciale voorziening). De bestuursorganen blijven zich inzetten om de overkomst van de in die brief genoemde groepen personen naar Nederland te faciliteren.
1.3. Op 15 september 2021 en 30 augustus 2022 heeft [appellant] de minister gevraagd om hem en zijn gezin naar Nederland over te brengen. [appellant] stelt dat hij tussen 23 juli 2008 en 4 december 2021 via een externe dienstverlener heeft gewerkt als bewaker bij de Nederlandse ambassade in Kabul. De minister heeft de aanvragen afgewezen. [appellant] heeft tijdens de acute evacuatiefase namelijk geen oproep gekregen om naar het vliegveld van Kabul te komen voor evacuatie. Daarnaast valt [appellant] niet onder de speciale voorziening, aldus de minister.
1.4. De motie Belhaj en de brieven van 18 augustus 2021 en 11 oktober 2021 zijn opgenomen in de bijlagen, die deel uitmaken van deze uitspraak.
Kan [appellant] een beroep doen op de motie Belhaj en de brief van het kabinet van 18 augustus 2021?
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij geen beroep kan doen op de motie Belhaj. Volgens [appellant] is de motie nog op hem van toepassing. Hij wijst erop dat hij voor het eerst heeft gevraagd om naar Nederland te worden overgebracht nadat de Tweede Kamer de motie had aangenomen maar voordat het kabinet de speciale voorziening had getroffen. Hij wijst er verder op dat bewakers in de motie worden genoemd en dat het kabinet heeft bericht de motie naar letter en geest uit te zullen voeren. Hij had tijdens de acute evacuatiefase dan ook opgeroepen en geëvacueerd moeten worden, aldus [appellant].
2.1. [appellant] betoogt tevergeefs dat hij een beroep kan doen op de motie Belhaj en de brief van het kabinet van 18 augustus 2021. De motie was een verzoek van de Tweede Kamer aan de regering. Deze is dan ook niet op rechtsgevolg gericht en behelst geen publiekrechtelijke rechtshandeling. De Afdeling wijst ter vergelijking op haar uitspraak van 24 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1939, onder 5.1. Aan deze motie kunnen dus geen aanspraken worden ontleend. Dat het kabinet in de brief van 18 augustus 2021 heeft bericht de motie naar letter en geest te zullen uitvoeren, leidt niet tot een ander oordeel. Die brief gaat namelijk alleen over de acute evacuatiefase en niet over de periode daarna. Zoals de minister tijdens de zitting bij de Afdeling ook heeft toegelicht, heeft Nederland sinds 26 augustus 2021 geen aanwezigheid meer in Afghanistan en voeren de bestuursorganen geen evacuaties meer uit. Met het beëindigen van die evacuatiefase is een wezenlijk andere situatie ontstaan. De Afdeling wijst ter vergelijking op haar uitspraak van 22 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:719, onder 6.1. In de speciale voorziening staat de aanpak voor de periode daarna omschreven. Dat [appellant] al tijdens de evacuatiefase op 15 september 2021 om overbrenging heeft verzocht, betekent niet dat hij aanspraken kan ontlenen aan de brief van 18 augustus 2021, alleen al omdat ten tijde van het besluit van 3 november 2022 een andere situatie was ontstaan en [appellant] alleen nog een beroep kon doen op de speciale voorziening. Het betoog slaagt niet.
Komen ambassadebewakers die voor een externe dienstverlener hebben gewerkt voor overbrenging in aanmerking?
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het onderscheid tussen ambassadebewakers die voor een externe dienstverlener hebben gewerkt en bewakers die een dienstverband hadden met de ambassade, is gestoeld op objectieve gronden en dat geen sprake is van een ongerechtvaardigd onderscheid. Volgens [appellant] heeft het kabinet gehandeld in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, omdat het beleid in de speciale voorziening beperkter is dan de motie Belhaj en de brief van het kabinet van 18 augustus 2021. Hij wijst erop dat ambassadebewakers die voor een externe dienstverlener hebben gewerkt niet zijn opgenomen in de speciale voorziening, terwijl deze groep wel onder de motie en dus de kabinetsbrief van 18 augustus 2021 viel. Verder is het gemaakte onderscheid tussen deze groep en bewakers die een dienstverband hadden met de ambassade volgens [appellant] onevenredig en in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Hij wijst erop dat Nederland ook mensen heeft overgebracht die voor een externe dienstverlener hebben gewerkt, zoals bewakers van Afghan Security Guard (hierna: ASG) en medewerkers van niet-gouvernementele organisaties (hierna: ngo’s). Volgens [appellant] is dus doorslaggevend of iemand is betaald uit Nederlands budget. Hij wijst er hierbij op dat hij ook indirect is betaald door Nederland.
3.1.1. Het kabinet heeft de Voorzitter van de Tweede Kamer in de brief van 24 november 2021 bericht dat de medewerkers van het bedrijf dat de Nederlandse ambassadegebouwen in Kabul beveiligt, niet voor overbrenging in aanmerking komen (Kamerstukken II 2021/22, 27 925, nr. 873). In deze brief staat:
‘Sinds [begin 2021] heeft de ambassade bij verschillende gelegenheden duidelijk gecommuniceerd aan het bedrijf dat diegenen die voor een externe dienstverlener werken in een andere positie verkeren dan mensen met een dienstverband met de ambassade - de lokale medewerkers - voor wie Nederland als werkgever een speciale verantwoordelijkheid heeft en die ook zijn geëvacueerd.
(…)
Bij de bewakers van de ambassade gaat het om een andere groep personen die onder andere omstandigheden andersoortige werkzaamheden hebben verricht dan de Afghaanse beveiligers die militaire objecten bewaakten van buitenlandse strijdkrachten die door tenminste van een deel van de bevolking - en in ieder geval door de Taliban - als vijand werden beschouwd.
Ambassadebewakers houden zich op bij civiele objecten, officiële vertegenwoordigingen van andere staten, waarmee de Taliban officiële contacten nastreeft. Hoewel dit bewakingsbedrijf door Nederland was ingehuurd, vallen de werkzaamheden van dit soort type bewakers, anders dan die van de hierboven genoemde militaire beveiligers, onder de reguliere werkzaamheden die een gastland voor officiële vertegenwoordigingen van andere landen moet verrichten. De veiligheid van ambassades hoort immers tot de verantwoordelijkheden van Afghanistan zelf. Ook dat maakt dat dit een sui generis groep is met werkzaamheden van een andere aard.’
3.1.2. Het kabinet heeft deze toelichting herhaald in de brieven van 16 december 2021 (Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 1146, antwoorden 2, 3, 4 en 6), 15 maart 2022 (Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 2044, antwoorden 5 en 6), 17 oktober 2022 (Aanhangsel Handelingen II 2022/23, nr. 356, antwoord 12) en de brief van 29 april 2022 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2021/22, 27 925, nr. 900).
3.2. Uit 2.1 volgt al dat er vanaf 26 augustus 2021 door het vertrek van Nederland uit Afghanistan een nieuwe situatie is ontstaan. Het is niet onrechtmatig of in strijd met de rechtszekerheid als de minister op basis van die nieuwe situatie een nieuwe afweging maakt en nieuwe of andere keuzes maakt. Daarom was er geen verplichting voor de minister om alle personen of groepen die zijn bedoeld in de motie Belhaj en de brief van het kabinet van 18 augustus 2021 ook nadien voor overbrenging naar Nederland in aanmerking te brengen. Uit de stukken weergegeven onder 3.1.1 en 3.1.2 volgt dat het kabinet bij de keuze om ambassadebewakers die voor een externe dienstverlener hebben gewerkt niet voor overbrenging in aanmerking te brengen van doorslaggevend belang heeft geacht dat deze bewakers niet behoorden tot de lokale staf van de ambassade, zij niet rechtstreeks bij de ambassade in dienst waren en zij geen militaire objecten van buitenlandse strijdkrachten hebben bewaakt, maar officiële vertegenwoordigingen van andere landen. Daarmee heeft het kabinet deze keuze beargumenteerd gemaakt. Daarbij is van belang dat de inspanningsverplichting die het kabinet zichzelf heeft opgelegd, geen wettelijke grondslag heeft. Het gaat om buitenwettelijk en begunstigend beleid. Bij het opstellen van zulk beleid heeft het kabinet veel beleidsruimte, waarbij de minister ruimte heeft om de waarde of het maatschappelijk gewicht van de gebruikte argumenten en gemaakte keuzes vast te stellen. De enkele omstandigheid dat in de speciale voorziening bepaalde groepen personen zijn omschreven voor wie het kabinet zich inspant en dus voor andere groepen personen niet, maakt niet dat de minister dit beleid niet zo heeft mogen vaststellen. De minister beroept zich daarbij niet ten onrechte op het belang van een duidelijke afbakening, die hanteerbaar en eindig is. De Afdeling wijst op haar uitspraak van 22 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:719, onder 5 en 5.1. De keuze van het kabinet om ambassadebewakers die voor een externe dienstverlener hebben gewerkt, niet in het beleid te noemen als personen voor wie het kabinet zich inspant om de overkomst naar Nederland te faciliteren, is daarmee niet onevenredig. Tijdens de zitting bij de Afdeling heeft [appellant] betoogd dat er twee ambassadebewakers naar Nederland zijn gekomen die via dezelfde constructie hebben gewerkt als hijzelf. Volgens [appellant] speelt deze constructie in de praktijk dus geen rol bij de vraag of mensen voor overbrenging in aanmerking komen. Dit betoog leidt niet tot een ander oordeel. [appellant] heeft namelijk niet met bewijsstukken onderbouwd dat die ambassadebewakers naar Nederland zijn gekomen of via dezelfde constructie hebben gewerkt. Ook heeft de minister tijdens de zitting verklaard dat hij hier niet mee bekend is. Partijen zijn het erover eens dat [appellant] voor een externe dienstverlener heeft gewerkt. De minister heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] niet onder het beleid in de speciale voorziening valt. Verder heeft de rechtbank - anders dan [appellant] betoogt - terecht overwogen dat de minister de omstandigheid dat [appellant] Nederland heeft ondersteund tijdens de val van Kabul, niet bij de beoordeling van het hulpverzoek hoefde te betrekken. De minister heeft de beleidsruimte om de keuze te maken dat ambassadebewakers die voor een externe dienstverlener hebben gewerkt, niet voor overbrenging in aanmerking komen. Daarbij is de situatie van bewakers van ASG en medewerkers van ngo’s niet gelijk aan die van [appellant]. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, voorzitter, en mr. J.J.W.P. van Gastel en mr. J. Schipper-Spanninga, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.R. van Ark, griffier.
w.g. De Poorter
voorzitter
w.g. Van Ark
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2025
861
BIJLAGEN
Bijlage I - nr. 788, Motie van het lid Belhaj C.S.
‘Voorgesteld 18 augustus 2021
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de Afghaanse tolken die voor Nederland hebben gewerkt, aangemerkt zijn als systematisch vervolgde groep met de motie-Belhaj (Kamerstuk 35 300-X, nr. 45);
overwegende dat Nederland en Nederlandse organisaties in Afghanistan naast tolken ook zijn ondersteund door een brede groep werknemers die net als de tolken voor Nederland hebben gewerkt en daarmee recht hebben op bescherming;
constaterende dat de taliban sinds 15 augustus 2021 de facto de controle over Afghanistan hebben en dat het land in een crisissituatie is geraakt, waarbij de situatie voor deze groep levensbedreigend is geworden;
verzoekt de regering, het beschermingsbeleid voor personeel dat voor de Nederlandse missie heeft gewerkt, in lijn te brengen met de EASO Country Guidance over Afghanistan en hen als systematisch vervolgde groep aan te merken, waarbij in deze groep vallen ten minste: medewerkers die de Nederlandse overheid hebben bijgestaan (onder anderen bewakers, judiciële medewerkers, koks, chauffeurs), medewerkers van Nederlandse ontwikkelingsprojecten, mensenrechten- en in het bijzonder vrouwenrechtenverdedigers, fixers van journalisten en journalisten;
verzoekt de regering, deze groep samen met het Nederlandse en Afghaanse ambassadepersoneel, tolken en de resterende aanwezige Nederlandse staatsburgers zo snel mogelijk te evacueren en de formaliteiten voor hun asielaanvraag in Nederland af te handelen en, indien evacuatie niet mogelijk blijkt, deze groep aan te merken als risicogroep bij de aanvraag van asiel in Nederland,
en gaat over tot de orde van de dag.’
BIJLAGE II - nr. 841, Brief van de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
‘Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 augustus 2021
Zoals verzocht door uw Kamer in het Tweeminutendebat over de meest recente situatie in Afghanistan d.d. 18 augustus 2021 (Handelingen II 2020/21, nr. 101), informeren wij u hierbij over de wijze waarop het kabinet invulling zal geven aan de motie van het lid Belhaj c.s. over verbreding categorieën tolkenprocedure (Kamerstuk 27 925, nr. 788).
Het kabinet zal de motie naar letter en geest uitvoeren. De situatie in Afghanistan is hartverscheurend. De afgelopen dagen hebben zich in Afghanistan dramatische ontwikkelingen voltrokken, met grote gevolgen voor het land en de lokale bevolking. Het kabinet deelt de mening van de meerderheid van uw Kamer dat alles op alles zal moeten worden gezet om naast het evacueren van Nederlanders die zich nog in Afghanistan bevinden, de tolken die voor Nederland hebben gewerkt in het kader van een internationale militaire of politiemissie in Afghanistan en de lokale ambassadestaf en hun gezinnen, ook zoveel mogelijk Afghanen te evacueren die voor Nederland of in het kader van de Nederlandse bijdragen aan internationale militaire of politiemissies hebben gewerkt en daardoor een verhoogd risico lopen. Het betreft in het bijzonder medewerkers van Nederlandse ontwikkelingsprojecten, mensenrechten- en vrouwenrechtenverdedigers en (fixers van) journalisten. Het gaat om acute en schrijnende gevallen.
(…)
Alle inzet is erop gericht om zoveel mogelijk van de acute en schrijnende gevallen mee te krijgen op de Nederlandse militaire evacuatievluchten of op evacuatievluchten van partnerlanden. Mensen zullen wel op eigen kracht naar het vliegveld van Kabul moeten komen omdat de mogelijkheid ontbreekt om in Afghanistan mensen op te halen. Gezien de volatiele veiligheidssituatie in de stad is het niet op alle momenten mogelijk om de toegangspoort van het vliegveld te bereiken. Het is op dit moment niet te voorspellen hoe dit zich in de komende dagen verder zal ontwikkelen.
Nederland zal de militaire evacuatievluchten zo lang als mogelijk blijven uitvoeren. Dit is afhankelijk van een veilige, stabiele situatie op het vliegveld van Kabul. Die veiligheid wordt gegarandeerd door een Amerikaanse troepenaanwezigheid. Zodra de veiligheid niet meer door de VS gegarandeerd wordt, zullen in de huidige omstandigheden geen mogelijkheden meer bestaan voor de coalitie om evacuatievluchten uit te voeren. Tot die tijd zal het kabinet uiteraard een maximale inspanning verrichten om de groepen zoals genoemd in de motie Belhaj c.s. mee te nemen op de evacuatievluchten van Nederland en partners.
(…)’
BIJLAGE III - ‘Kamerbrief over ontwikkelingen Afghanistan’ van de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
‘Datum 11 oktober 2021
Betreft stand van zaken Afghanistan
Geachte voorzitter,
Met deze brief informeert het kabinet de Kamer over de belangrijkste ontwikkelingen in de Nederlandse inzet met betrekking tot Afghanistan. De brief gaat in op de verdere inspanningen van het kabinet voor de evacués en degenen die nog in aanmerking komen om naar Nederland te worden overgebracht en op de verdere uitvoering van de motie-Belhaj c.s. (Kamerstuk 27 925, nr. 788). Ook wordt de Kamer geïnformeerd over de voorgenomen en door de Kamer gevraagde evaluaties. Deze brief is mede namens de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. (…)
(…)
Inspanningen gaan door
Het kabinet blijft zich actief inspannen om ook de komende periode mensen die daarvoor in aanmerking komen uit Afghanistan of via de buurlanden naar Nederland over te brengen. De aandacht gaat in eerste instantie uit naar de circa 320 Nederlanders en ingezetenen van wie bekend is dat ze nog in Afghanistan zijn en circa 330 mensen die als tolk of in een andere functie hoog profiel werkzaamheden voor Nederland in een internationale militaire of politiemissie hebben uitgevoerd. Daarnaast zijn er circa 100 personen die voor een internationale militaire of politiemissie hebben gewerkt en kwalificeren als doelgroep van de motie van het lid Belhaj c.s., die al opgeroepen waren voor vertrek, maar niet meer tijdig konden uitreizen voordat het vliegveld van Kaboel sloot.
Ook waren er nog circa 120 mensen in Afghanistan van andere doelgroepen van de motie van het lid Belhaj c.s., die eveneens waren opgeroepen voor vertrek en niet op tijd op het vliegveld konden komen. Het kabinet zet zich actief in voor hun overkomst. (…)
Verder zal Nederland nog 42 lokale NAVO-medewerkers opnemen die momenteel worden opgevangen in Polen en Kosovo. (…)
In totaal gaat het om ruim 800 mensen van wie al is vastgesteld dat zij in aanmerking komen voor overkomst naar Nederland. (…)
Verdere uitvoering motie-Belhaj
(…) Sinds de beëindiging van de acute evacuatiefase op 26 augustus, worden de doelgroepen die zijn beschreven in de motie van het lid Belhaj c.s. conform de motie aangemerkt als risicogroep bij de aanvraag van asiel in Nederland. Momenteel wordt de Vreemdelingencirculaire hierop aangepast.
Het kabinet wil daarnaast een speciale voorziening treffen voor twee bijzondere groepen om overkomst naar Nederland te faciliteren. Het gaat hierbij om medewerkers (en hun kerngezinnen) van een ten laste van de BZ/BHOS-begroting gefinancierd project op het gebied van sociale vooruitgang, vrede en veiligheid of duurzame ontwikkeling. Medewerkers kunnen worden aangedragen door in Nederland gevestigde NGO’s als zij sinds 1 januari 2018 tenminste een jaar structureel substantiële werkzaamheden hebben verricht voor het desbetreffende ontwikkelingsproject in een publieke, zichtbare functie. Ook moet hun identiteit en Afghaanse nationaliteit kunnen worden vastgesteld. De NGO’s zullen worden uitgenodigd om medewerkers conform bovenstaande criteria voor te dragen. Op grond daarvan zal het ministerie van Buitenlandse Zaken toetsen of betrokkenen voor overkomst naar Nederland in aanmerking komen. Eenmaal in Nederland kan asiel worden aangevraagd. Op dit moment is de verwachting dat deze groep ongeveer 800 Afghanen inclusief hun kerngezinnen zal omvatten.
Voor Defensie en JenV gaat het daarnaast om personen (en hun kerngezin) die in de afgelopen twintig jaar hebben gewerkt voor Defensie of EUPOL in Afghanistan in een voor het publiek zichtbare functie. Zij moeten kunnen aantonen dat zij ten minste een jaar structureel substantiële werkzaamheden hebben verricht voor Defensie en/of voor een Nederlandse functionaris EUPOL. En ook in hun geval moet de identiteit en Afghaanse nationaliteit vast te stellen zijn. Defensie en Justitie en Veiligheid zullen de criteria toepassen op de nu bij Defensie beschikbare data, waaronder de meldingen van veteranen. Het betreft een afgebakende groep van ongeveer 500 Afghanen (inclusief kerngezinnen). Deze mensen komen bovenop de ongeveer 500 tolken en andere personen die voor de Nederlandse militaire of politiemissies hebben gewerkt en die voor 15 augustus al naar Nederland zijn overgebracht. En bovenop de eerdergenoemde tolken, andere personen die voor de Nederlandse militaire of politiemissies hebben gewerkt en personen onder de motie Belhaj die sinds 15 augustus naar Nederland zijn gekomen of nog naar Nederland mogen komen. Deze cijfers zijn inclusief gezinsleden.
In aanvulling hierop wil het kabinet een extra inspanning plegen voor (fixers van) journalisten en mensenrechtenverdedigers. Dit zijn mensen die in een zichtbare, publieke functie hebben gewerkt en daardoor nu extra kwetsbaar zijn. Deze groep is lastiger af te bakenen dan de bovengenoemde groepen. De banden met Nederland zijn veelal minder direct. Veel van de fixers die voor Nederlandse journalisten werkten, waren bijvoorbeeld ook actief voor nieuwsmedia van andere landen. In de acute evacuatiefase die tot 26 augustus duurde, zijn reeds circa negentig fixers en journalisten (inclusief gezinsleden) naar Nederland gehaald. In de groep mensen die in de evacuatiefase al waren opgeroepen, maar het vliegveld niet tijdig hadden gehaald, en voor wiens overkomst Nederland zich nog inspant, bevinden zich ook nog 33 (fixers van) journalisten. Een aantal van hen is inmiddels ook al naar Nederland overgebracht. Ook zijn in de periode tot 26 augustus al ongeveer vijftig mensenrechten- en vrouwenrechtenverdedigers naar Nederland gebracht. (…)’