202207295/1/A3.
Datum uitspraak: 26 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend te Utrecht,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 10 november 2022 in zaak nr. 21/4907 in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B]
en
de burgemeester van Utrecht.
Procesverloop
Bij besluit van 27 mei 2021 heeft de burgemeester het verzoek tot handhaving tegen overlast aan de [locatie 1] en [locatie 2] te Utrecht afgewezen.
Bij besluit van 14 december 2021 heeft de burgemeester het door [appellant A] en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 november 2022 (ECLI:NL:RBMNE:2022:4470) heeft de rechtbank het door [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroep voor zover van belang ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 17 juli 2024, waar [appellant A] en [appellant B], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. J. Hillenaar zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2. [appellant A] en [appellant B] wonen in Utrecht aan de [locatie 3]. Zij ervaren (geluids-)overlast van de bewoners van de woningen op [locatie 1] en [locatie 2]. [locatie 1] en [locatie 2] worden door de Stichting Vrienden van de Willem van Noortstraat (hierna: de Stichting) verhuurd aan studenten. Deze studenten wonen hier op kamers.
3. [appellant A] en [appellant B] stellen al sinds 2018 overlast te ervaren van studenten. Het handhavingsverzoek, het bezwaar en de meldingen zelf gaan over geluidsoverlast, zoals harde muziek, schreeuwen, slaan met deuren en stampen op de trappen met name ’s avonds en ’s nachts. Via WhatsApp heeft [appellant A] aan de studenten kenbaar gemaakt dat zij deze overlast ervaren en hen hierop ook meerdere keren via WhatsApp dringend aangesproken. Daarnaast hebben [appellant A] en [appellant B] meerdere malen bij de gemeente hiervan melding gemaakt. Ook hebben zij een aantal keer op momenten dat zij overlast ervaren de politie gebeld. De politie heeft geconstateerd dat er op 15 november 2020 en 6 februari 2021 sprake was van dronken bewoners van [locatie 1] en [locatie 2] en heeft daarvoor een waarschuwing gegeven. De politie heeft op 17 augustus 2021 en 1 september 2021 wegens geluidsoverlast een boete aan de studenten opgelegd.
4. [appellant A] en [appellant B] hebben op 22 februari 2021 een handhavingsverzoek op grond van artikel 2:38a van de APV Utrecht ingediend. Over dit verzoek gaat deze procedure.
Aangevallen uitspraak
5. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van ernstige en herhaaldelijke hinder en dat in beroep alleen nog ter discussie staat of handhaving door de politie een geschikt middel is om deze hinder tegen te gaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de burgemeester zich op het standpunt mogen stellen dat de politie voor deze situatie de aangewezen handhaver is om de overlast tegen te gaan en dat er geen sprake is van een situatie waarin alles al is geprobeerd om de overlast op te lossen. [appellant A] en [appellant B] hebben namelijk met name meldingen bij de gemeente gedaan en juist niet bij de politie, ondanks het feit dat de gemeente hen wel herhaaldelijk naar de politie heeft verwezen. Verder is het volgens de rechtbank van belang dat na de door de politie opgelegde boete op 1 september 2021 geen overlast meer door de politie is geconstateerd of bij de politie is gemeld. De stelling van [appellant A] en [appellant B] dat zij nog wel overlast ervaren is volgens de rechtbank onvoldoende om te kunnen vaststellen dat er nog steeds overlast is. Uit de informatie die er ligt, blijkt eerder dat het optreden van de politie lijkt te werken. De rechtbank gaat niet mee in de stelling van [appellant A] en [appellant B] dat handhaving door de politie gezien de aard, duur en ernst van de overlast niet afdoende kan zijn.
6. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat zij niet toekomt aan de beoordeling van de stelling van [appellant A] en [appellant B] dat bepaalde rapporten van de burgemeester over overlast, waaronder een bouwkundig rapport, niet deugdelijk zijn. De vraag of deze rapporten deugdelijk zijn, is volgens de rechtbank met name relevant voor de beoordeling of sprake is van ernstige en herhaaldelijke hinder. Maar dat hiervan sprake is, staat niet meer ter discussie. Zoals al overwogen hebben [appellant A] en [appellant B] niet aannemelijk gemaakt dat er na het opleggen van de boetes nog sprake is geweest van objectiveerbare overlast. Daaruit kan worden afgeleid dat de afgesproken handhaving door de politie werkt en dat dit een geschikt middel is tegen geluidsoverlast. Andere overlast is gesteld noch gebleken. De rechtbank concludeert daarom dat de burgemeester niet bevoegd is om op te treden, omdat handhaving door de burgemeester een ultimum remedium is.
Hoger beroep
7. [appellant A] en [appellant B] kunnen zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank. Zij betogen in de eerste plaats dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op hun betoog dat handhaving door de burgemeester geschikter is, omdat de burgemeester bijvoorbeeld normen kan stellen die zijn afgestemd op de situatie ter plaatse en de politie niet, zoals bijvoorbeeld niet meer dan zoveel d(B)A na bepaalde tijdstippen. [appellant A] en [appellant B] betogen verder dat er wel objectiveerbare overlast is. Zij klagen immers al jaren en bovendien is het aan de burgemeester om dit met metingen vast te stellen. Tot slot betogen [appellant A] en [appellant B] dat de rechtbank zich ten onrechte niet heeft uitgelaten over de deugdelijkheid van de rapporten. De burgemeester heeft onvoldoende onderzocht of er voldoende bouwfysische voorzieningen zijn getroffen. Zij stellen dat het onderzoek de getrokken conclusie niet kan dragen. In dit kader wijzen zij er ook op dat alleen de burgemeester in zoverre kan optreden.
Beoordeling hoger beroep
8. De gronden die [appellant A] en [appellant B] in hoger beroep hebben aangevoerd zijn een herhaling van wat zij in beroep hebben aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant A] en [appellant B] hebben geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 13 tot en met 17 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling is het met de rechtbank eens dat handhaving door de burgemeester een ultimum remedium is en dat hier geen sprake is van een situatie waarin [appellant A] en [appellant B] alles al hebben geprobeerd om de overlast op te lossen. De stelling van [appellant A] en [appellant B] dat zij nog steeds overlast ervaren, hebben zij ook in hoger beroep onvoldoende toegelicht dan wel onderbouwd. Er is door de politie handhavend opgetreden en onder meer een boete opgelegd. Na de boete van 2021 hebben zij geen melding meer gedaan. Het op de zitting aangevoerde over andere dagelijkse overlast overdag, maakt dit niet anders. Wat hier verder ook van zij, [appellant A] en [appellant B] hebben ook deze overlast niet nader onderbouwd.
Conclusie
9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. C.C.W. Lange, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, griffier.
w.g. Lange
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Bossmann
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2025
314-1106
Bijlage
Algemene plaatselijke verordening Utrecht 2010
Artikel 2.38a
1. "Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt of tegen betaling in gebruik geeft, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.
2. De burgemeester is, in geval van overtreding van het bepaalde in het eerste lid, bevoegd tot toepassing van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 151d, tweede en derde lid en artikel 125, eerste lid van de Gemeentewet.
3. De last kan in ieder geval worden opgelegd bij ernstige en herhaaldelijke:
a) geluid- of geurhinder;
b) hinder van dieren;
c) hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;
d) overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf;
e) intimidatie van derden vanuit een woning, of een erf.
4. De burgemeester is niet bevoegd tot toepassing van de in het tweede lid genoemde bevoegdheid indien de geconstateerde hinder door hem of door een ander gemeentelijk bestuursorgaan op grond van een ander wettelijk voorschrift, niet zijnde de bevoegdheid bedoeld in artikel 174a van de Gemeentewet, kan worden beëindigd of voorkomen.
5. De burgemeester wijst het verzoek om toepassing van bestuursdwang af indien onvoldoende is gebleken dat zich ernstige en herhaaldelijke hinder voordoet.
6. De burgemeester zal het verzoek alleen toewijzen als de ernstige en herhaaldelijke hinder redelijkerwijs niet op een andere geschikte wijze kan worden tegengegaan."