ECLI:NL:RBMNE:2022:4470

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
9 november 2022
Zaaknummer
UTR 22/4907
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek wegens overlast studentenhuis

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun verzoek om handhavend op te treden tegen woonoverlast vanuit twee woningen die door een derde belanghebbende aan studenten worden verhuurd. Eisers, wonende in de nabijheid, ervaren sinds 2018 geluidsoverlast van de studenten, waaronder harde muziek en schreeuwen, vooral 's avonds en 's nachts. Ondanks herhaalde meldingen bij de gemeente en de politie, die in het verleden waarschuwingen en boetes hebben opgelegd, heeft de burgemeester het handhavingsverzoek afgewezen, stellende dat er andere geschikte middelen zijn om de overlast tegen te gaan.

De rechtbank oordeelt dat de burgemeester terecht heeft afgewezen, omdat handhaving door de politie een geschikt middel is om de overlast aan te pakken. De rechtbank stelt vast dat er geen ernstige en herhaaldelijke hinder is die niet op een andere manier kan worden tegengegaan. De eisers hebben onvoldoende bewijs geleverd dat de overlast na de opgelegde boetes is voortgezet. De rechtbank verklaart het beroep van eisers ongegrond en bevestigt de afwijzing van het handhavingsverzoek, waarbij ook het griffierecht niet wordt teruggegeven en er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend.

De uitspraak benadrukt dat handhaving door de politie als een ultimum remedium moet worden gezien en dat de burgemeester niet verplicht is om handhavend op te treden als er andere, minder ingrijpende middelen beschikbaar zijn. De rechtbank concludeert dat de burgemeester de juiste afweging heeft gemaakt en dat de situatie niet zodanig is dat handhaving noodzakelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4907

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 november 2022 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: C. van Oosten),
en

de burgemeester van de gemeente Utrecht (verweerder)

(gemachtigde: mr. J. Hillenaar).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde belanghebbende] .

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun verzoek om handhavend op te treden tegen woonoverlast vanuit de woningen aan de [adres 1] en [adres 2] (hierna woningen op [adres 1] en [adres 2] ).
2. Eisers wonen aan de [adres 3] te Utrecht. Zij ervaren (geluids)overlast van de bewoners van de woningen op [adres 1] en [adres 2] . Dit betreft twee panden die door de [derde belanghebbende] (hierna de [derde belanghebbende] ) verhuurd wordt aan studenten. De studenten wonen hier op kamers.
3. Eisers stellen al sinds 2018 overlast te ervaren van de studenten in de woningen op [adres 1] en [adres 2] . Uit het handhavingsverzoek, het bezwaar en de meldingen zelf leidt de rechtbank af dat het gaat om geluidsoverlast, waaronder harde muziek, schreeuwen, slaan met deuren en de trappen op en af stampen. De overlast vindt met name ’s avonds en ’s nachts plaats. Er is Whatsappcontact tussen eisers en (een aantal van) de studenten geweest waarin eisers de studenten aanspreken op de overlast. Daarnaast hebben eisers veel meldingen gedaan van de overlast bij de gemeente. Verder hebben eisers een aantal keren de politie gebeld. Op 15 november 2020 en 6 februari 2021 heeft de politie geconstateerd dat sprake was van dronken bewoners en daarvoor een waarschuwing gegeven. Op 17 augustus 2021 en 1 september 2021 heeft de politie wegens geluidsoverlast een boete opgelegd.
4. Op 22 februari 2021 hebben eisers een verzoek ingediend om handhavend op te treden tegen de geluidsoverlast. Dit verzoek heeft verweerder op 27 mei 2021 afgewezen.
5. Op 6 december 2021 hebben eisers beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig op het bezwaar zou hebben beslist.
6. Met het bestreden besluit van 14 december 2021 op het bezwaar van eisers is verweerder bij de afwijzing van het handhavingsverzoek gebleven.
7. Op 22 december 2021 hebben eisers beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
8. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
9. De rechtbank heeft de beroepen op 22 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van verweerder en namens de derde partij [A] en [B] .

Beoordeling door de rechtbank

Wat beslist de rechtbank op het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit?
10. Nadat eisers beroep hadden ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun bezwaar, heeft verweerder alsnog op hun bezwaar besloten. Daarnaast heeft verweerder bij besluit van 22 december 2022 dwangsommen van in totaal € 1.492,- toegekend wegens de overschrijding van de wettelijke beslistermijn. Eisers hebben hiertegen geen beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank is daarom van oordeel dat eisers geen procesbelang meer hebben bij het beroep tegen het niet tijdig beslissen. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Waarom heeft verweerder het handhavingsverzoek afgewezen?
11. In het primaire besluit heeft verweerder het handhavingsverzoek afgewezen omdat er volgens verweerder geen sprake was van ernstige en herhaaldelijke hinder, hetgeen vereist is om handhavend te kunnen optreden. In het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat er wel sprake is van ernstige en herhaaldelijke hinder. De politie heeft namelijk recentelijk, in een tijdsbestek van twee weken, twee keer een boete opgelegd wegens geluidsoverlast. Verweerder gaat desalniettemin niet over tot handhaving omdat de hinder redelijkerwijs op een andere geschikte wijze kan worden tegengegaan. Restrictievere handhaving door de politie en het stelselmatig bekeuren bij de overlast is hiervoor een geschikt middel. Met de politie is inmiddels ook de afspraak gemaakt dat iedere keer dat er overlast wordt geconstateerd, een bekeuring wordt opgelegd. Na 1 september 2021 is er geen overlast meer geconstateerd waaruit volgens verweerder kan worden afgeleid dat het optreden door de politie effect heeft.
Wat is het standpunt van eisers?
12. Eisers voeren aan dat verweerder de conclusie dat sprake is van ernstige en herhaaldelijke hinder ten onrechte slechts heeft gebaseerd op twee bekeuringen. Verweerder miskent hiermee de werkelijke aard van de ernstige en herhaaldelijke hinder waarvan al jaren sprake is, maar die door het nalaten van de gemeente niet is vastgesteld. Omstandigheden die verweerder niet heeft meegewogen betreffen de Whatsappberichten tussen eisers en de studenten en de vele meldingen van overlast die eisers bij de gemeente hebben gedaan. De gemeente heeft nooit iets met die meldingen gedaan. Daarnaast wijzen eisers er op dat de geluidsoverlast wordt verergerd door het ontbreken van deugdelijke geluidsisolatie en lawaai remmende voorzieningen. Eisers hebben een rapport van Bouwfysisch Adviesbureau Zorn overgelegd om dit te onderbouwen, maar daar wordt in het besluit niet op ingegaan. Verder voeren eisers nog aan dat in het besluit ten onrechte niet is ingegaan op het bezwaar dat er geen deugdelijk geluidsonderzoek vanuit de woning van eisers heeft plaatsgevonden. Het onderzoek dat verweerder had voorgesteld hebben eisers om privacyredenen terecht geweigerd omdat een dergelijk onderzoek ook op een minder op de privacy inbreuk makende wijze uitgevoerd kan worden. Eisers betogen dat als verweerder wel al deze omstandigheden had meegewogen bij de vaststelling dat sprake is van ernstige en herhaaldelijke hinder, restrictievere handhaving door de politie geen geschikte optie meer zou zijn geweest om de overlast op te lossen. De meest voor de hand liggende vorm van handhaving is in dit geval het opleggen van maximaal toelaatbare geluidsniveaus voor de dag/avond/nacht of het doen beëindigen van de kamerverhuursituatie.
Heeft verweerder het handhavingsverzoek mogen afwijzen?
Ernstige en herhaaldelijke hinder
13. De rechtbank overweegt als volgt. Iemand die een woning gebruikt of tegen betaling in gebruik geeft, moet er voor zorgen dat er vanuit die woning of daaromheen geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt. [1] Indien deze regel wordt overtreden, en er dus sprake is van ernstige en herhaaldelijke hinder, kan de burgemeester een last onder bestuursdwang opleggen. Dit kan hij in ieder geval doen bij geluidshinder. De burgemeester zal alleen van zijn bevoegdheid om handhavend op te treden gebruik maken als de ernstige en herhaaldelijke hinder redelijkerwijs niet op een andere geschikte wijze kan worden tegengegaan. De bevoegdheid moet worden gezien als een ultimum remedium, en mag alleen worden gebruikt als er geen andere (minder ingrijpende) middelen voorhanden zijn. [2]
14. Niet ter discussie staat dat er sprake is van ernstige en herhaaldelijke hinder. Wel ter discussie staat of restrictievere handhaving door de politie een geschikt middel is om deze hinder tegen te gaan. Hierbij achten eisers van belang dat de hinder volgens hen dusdanig is in ernst en duur, dat de restrictievere handhaving door de politie geen geschikt middel is.
Geschikt middel
15. De rechtbank is het met verweerder eens dat handhaving door de politie een geschikt middel is om de handhaving tegen te gaan, en dat er dus geen sprake is van een situatie waarin alles al is geprobeerd om de overlast op te lossen. Eisers hebben met name overlastmeldingen bij de gemeente gedaan en niet bij de politie, ondanks het feit dat de gemeente in reactie op de meldingen van eisers wel naar de politie verwezen heeft. De politie is dan ook nog niet veel betrokken geweest bij deze situatie. Zij hebben slechts twee keer een waarschuwing afgegeven (op 15 november 2020 en 6 februari 2021) en twee keer een boete opgelegd (17 augustus 2021 en 1 september 2021). Daarnaast is van belang dat met de politie nog niet eerder een afspraak is gemaakt om bij elke constatering van geluidsoverlast een boete op te leggen, waardoor op basis van de geschiedenis in ieder geval niet gezegd kan worden dat deze vorm van handhaving niet werkt. Verder vindt de rechtbank van belang dat na de boete op 1 september 2021 geen overlast door de politie meer is geconstateerd. De stelling van eisers dat zij wel nog overlast ervaren is onvoldoende om te kunnen vaststellen dat er nog overlast is, aangezien dit niet objectiveerbaar is. Omdat deze vorm van handhaving niet eerder is geprobeerd, en het volgens de informatie van nu lijkt te werken, gaat de rechtbank niet mee in de stelling van eisers dat deze handhaving gezien de aard, duur en ernst van de overlast niet afdoende is.
16. De rechtbank is verder van oordeel dat zij niet toekomt aan de stelling van eisers dat bepaalde rapporten van verweerder over de overlast, waaronder een bouwkundig rapport, niet deugdelijk zijn. De vraag of deze rapporten deugdelijk zijn is immers met name relevant voor de beoordeling of sprake is van ernstige en herhaaldelijke hinder. Dat hier sprake van is staat echter niet ter discussie. Voor wat betreft het bouwkundig rapport en het argument van eisers dat de handhaving door de politie niet zal werken vanwege de slechte staat van het pand geldt ook het volgende. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat er na de opgelegde boetes nog objectiveerbare overlast heeft plaatsgevonden. Daaruit kan worden afgeleid dat de afgesproken handhaving door de politie werkt, en dat dit een geschikt middel is. Verweerder is daarom niet bevoegd om te handhaven, aangezien handhaving door verweerder een ultimum remedium is. Zelfs als het bouwkundig rapport van verweerder dus niet deugdelijk is, dan maakt dat nog niet dat verweerder heeft moeten handhaven. Hierbij overweegt de rechtbank nog dat de opmerking van eisers op zitting dat de overlast op meer ziet dan alleen geluidsoverlast, niet wordt ondersteund door de rest van het dossier en in het bijzonder het handhavingsverzoek zelf. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de handhaving van de politie alleen een geschikt middel hoeft te zijn voor geluidsoverlast.
17. Het verwijt van eisers dat de gemeente geen actie heeft ondernomen op hun meldingen maakt het voorgaande niet anders. Verweerder heeft op zitting toegelicht dat de meeste overlastmeldingen buiten de kantooruren plaatsvinden danwel dat de meldingen overlast betreffen die zich buiten de kantooruren heeft voorgedaan. Het is voor de gemeente daarom erg lastig om naar aanleiding van deze klachten direct bij eisers langs te gaan. De politie heeft hier meer capaciteit voor, c.q.is daarvoor beter uitgerust. De gemeente heeft om die reden ook regelmatig als reactie op de melding van eisers aangegeven dat eisers bij geluidsoverlast (na 22:00 uur) beter de politie kunnen bellen. Dit alles laat onverlet dat verweerder op grond van de uitkomst van het handelen van de politie mogelijk handhavend kan optreden. Dit heeft verweerder niet miskend. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

18. Het beroep is ongegrond. Verweerder heeft het handhavingsverzoek mogen afwijzen, omdat restrictieve handhaving door de politie een geschikte wijze is om de handhaving tegen te gaan. Eisers krijgen geen gelijk.
19. Omdat het beroep ongegrond is, krijgen eisers het griffierecht niet terug. Ook krijgen zij geen vergoeding van hun proceskosten, waaronder de kosten die zij hebben gemaakt voor het bouwkundig rapport.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet-tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 14 december 2022 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Ruizendaal, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 november 2022.
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dat volgt uit artikel 2.38a van de Algemene plaatselijke verordening Utrecht 2010 (Apv).
2.Dit volgt ook uit de toelichting bij artikel 2.38a van de Apv.