ECLI:NL:RVS:2025:1273

Raad van State

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
202302829/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake terugvordering zorgtoeslag door de Dienst Toeslagen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Dienst Toeslagen tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had geoordeeld dat de Dienst Toeslagen de teveel betaalde voorschotten zorgtoeslag over de jaren 2019, 2020 en 2021 van in totaal € 2.280,00 had moeten matigen naar € 760,00. De Dienst Toeslagen had eerder besluiten genomen waarin de zorgtoeslag voor de jaren 2019, 2020 en 2021 definitief was vastgesteld en teveel betaalde voorschotten waren teruggevorderd. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van bijzondere omstandigheden in het geval van de wederpartij, die leidde tot de matiging van de terugvordering. De Dienst Toeslagen ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat de rechtbank de belangenafweging onjuist had gemaakt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de rechtbank niet had onderkend dat er geen aanvullende bijzondere omstandigheden waren die tot matiging van de terugvordering konden leiden. De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep tegen het besluit van 22 april 2022 ongegrond verklaard.

Uitspraak

202302829/1/A2.
Datum uitspraak: 26 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Belastingdienst/Toeslagen (nu en hierna: de Dienst Toeslagen),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 maart 2023 in zaak nr. 22/2879 in het geding tussen:
de Dienst Toeslagen
en
[wederpartij]
Procesverloop
Bij besluit van 3 september 2021 heeft de Dienst Toeslagen de zorgtoeslag van [wederpartij] over 2019 definitief vastgesteld op € 315,00 en teveel betaalde voorschotten teruggevorderd. Bij besluit van 10 september 2021 heeft de Dienst Toeslagen de zorgtoeslag van [wederpartij] over 2020 definitief vastgesteld op € 87,00 en teveel betaalde voorschotten teruggevorderd. Bij besluit van 22 september 2021 heeft de Dienst Toeslagen het aan [wederpartij] toegekende voorschot zorgtoeslag over 2021 herzien en vastgesteld op € 176,00 en teveel betaalde voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 22 april 2022 heeft de Dienst Toeslagen het door [wederpartij] tegen die besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 maart 2023 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 22 april 2022 vernietigd voor zover daarbij de terugvordering is vastgesteld op € 2.280,00, de besluiten van 3, 10 en 20 (lees: 22) september 2021 herroepen, voor zover dit de terugvorderingen betreft (tezamen € 2.280,00), bepaald dat de terugvordering over de jaren 2019, 2020 en 2021 wordt verminderd naar € 760,00 en dat de uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 22 april 2022.
Tegen deze uitspraak heeft de Dienst Toeslagen hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 februari 2025, waar de Dienst Toeslagen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       In geschil is of de rechtbank terecht de teveel betaalde voorschotten zorgtoeslag over de jaren 2019, 2020 en 2021 van in totaal € 2.280,00 heeft gematigd naar € 760,00.
Toetsingskader
2.       De staatssecretaris van Financiën heeft in het Verzamelbesluit Toeslagen (hierna: het Verzamelbesluit) van 11 januari 2021 (Stcrt. 2021, 2142) beleid over de terugvordering van toeslagen vastgesteld. Volgens het Verzamelbesluit is geen sprake van bijzondere omstandigheden als de terugvordering het gevolg is van een afwijking van het daadwerkelijk over het berekeningsjaar vastgestelde toetsingsinkomen voor de toeslagen en het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot is berekend. Afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval kan er bij de aanwezigheid van aanvullende omstandigheden die, op zichzelf of in samenhang, wel zijn aan te merken als bijzondere omstandigheden, na een belangenafweging toch aanleiding bestaan de terugvordering te matigen. De financiële situatie of financiële problemen van belanghebbenden die terugbetaling van toeslagen verhinderen, zullen in het algemeen niet leiden tot een matiging van de terugvordering. Voor deze situatie bestaat de mogelijkheid van een betalingsregeling.
2.1.    Het Verzamelbesluit vermeldt verder dat als de Dienst Toeslagen op de hoogte is van bijzondere omstandigheden, hiermee - waar passend - bij de vaststelling van de terugvordering rekening moet worden gehouden door af te zien van de terugvordering of door deze te matigen. De dienst zal de belanghebbende, indien de omstandigheden daartoe noodzaken, de gelegenheid bieden om zijn zienswijze te geven over het voorgenomen besluit tot matiging van de terugvordering. Het uitgangspunt is dat de belanghebbende de bijzondere omstandigheden voor matiging moet aandragen en bewijzen.
2.2.    De Afdeling heeft in de uitspraak van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1628, onder 7.12, geoordeeld dat naast de in het Verzamelbesluit genoemde omstandigheden die kunnen leiden tot matiging van de terugvordering, ook andere omstandigheden aanleiding kunnen zijn voor matiging.
Aangevallen uitspraak
3.       De rechtbank heeft geoordeeld dat in het geval van [wederpartij] sprake is van bijzondere omstandigheden, die na een belangenafweging, reden zijn om het bedrag van de terugvordering te matigen. De rechtbank heeft zelf voorziend de terugvordering gematigd naar een bedrag van € 760,00. De rechtbank heeft aan dit oordeel het volgende ten grondslag gelegd.
3.1.    [wederpartij] heeft in het verleden schulden gehad bij de Belastingdienst. De Belastingdienst heeft haar woning verkocht, om haar schulden te kunnen aflossen. [wederpartij] heeft volgens de rechtbank vervolgens elke keer haar toeslagen laten aanvragen door de Dienst Toeslagen door met haar gegevens naar de Dienst Toeslagen te gaan en een machtiging af te geven. [wederpartij] heeft een WIA-uitkering, haar inkomen is daarom al jaren gelijk. Doordat zij haar woning gedwongen heeft moeten verkopen is de hypotheekrenteaftrek komen te vervallen. Hierdoor is haar belastbaar inkomen hoger geworden en had zij ook een hoger toetsingsinkomen en daardoor recht op minder zorgtoeslag. [wederpartij] wist dit volgens de rechtbank niet omdat, in haar beleving, haar inkomen altijd gelijk is gebleven. Zij heeft er wel alles aan gedaan om te voorkomen dat het voorschot aan zorgtoeslag onjuist berekend zou worden door haar gegevens te laten invullen door de Dienst Toeslagen. Het argument dat de Dienst Toeslagen los staat van de Belastingdienst en daarom niet wist van de verkoop van haar woning, is voor de rechtbank onvoldoende. De rechtbank is namelijk van oordeel dat de Dienst Toeslagen moest begrijpen dat [wederpartij] geen onderscheid zag tussen de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen, en dat zij die als één geheel beschouwde.
3.2.    De rechtbank heeft verder overwogen dat [wederpartij] op de zitting heeft aangegeven dat zij veel negatieve gevolgen heeft ondervonden van haar eerdere schuld. Zij heeft geen woning en woont momenteel noodgedwongen bij familie/kennissen. Volgens de rechtbank zal zij door deze terugvordering nog meer in de problemen komen, terwijl zij korte tijd uit de schuldenproblematiek was door het aflossen van haar schulden bij de Belastingdienst. De rechtbank heeft overwogen dat hoewel schuldenproblematiek op zichzelf niet kan gelden als bijzondere omstandigheid zoals bedoeld in het Verzamelbesluit (er bestaat namelijk de optie van een betalingsregeling), het wel van betekenis is bij de belangenafweging die de Dienst Toeslagen had moeten maken. In samenhang bezien met de woonsituatie van [wederpartij], het feit dat zij opnieuw in een situatie van problematische schulden zal verkeren én het feit dat zij er alles aan gedaan heeft om niet te veel voorschot aan zorgtoeslag te ontvangen, is de rechtbank van oordeel dat een terugvordering van € 2.280,00 in dit geval onevenredig nadelige gevolgen voor [wederpartij] heeft.
Het hoger beroep en de beoordeling daarvan
4.       De Dienst Toeslagen betoogt dat de rechtbank de belangenafweging door feitelijke onjuistheden op de verkeerde gronden heeft gemaakt en de terugvordering ten onrechte heeft gematigd.
4.1.    De Afdeling stelt allereerst vast dat de terugvordering van de aan [wederpartij] uitgekeerde voorschotten zorgtoeslag het gevolg is van het feit dat zij in 2019, 2020 en 2021 een hoger toetsingsinkomen had dan haar geschatte inkomen, zodat in principe geen sprake is van bijzondere omstandigheden. Zoals volgt uit overweging 2. is er dan op grond van het Verzamelbesluit in beginsel geen sprake van bijzondere omstandigheden. Maar zoals volgt uit overweging 2.2. kunnen er aanvullende omstandigheden zijn die na een belangenafweging kunnen leiden tot matiging van de terugvordering.
4.2.    Over de door de rechtbank in dit verband meegewogen omstandigheden stelt de Afdeling vast dat het onjuist is dat de Belastingdienst de woning van [wederpartij] heeft verkocht om haar schulden te kunnen aflossen. De Dienst Toeslagen voert terecht aan dat de woning op initiatief van de bewindvoerder van [wederpartij] is verkocht. Verder neemt de Afdeling in aanmerking dat de Dienst Toeslagen op de zitting heeft opgemerkt dat haar schuld bij de Belastingdienst ten tijde van de verkoop van de woning rond de € 5.000,00 bedroeg en zij bij de Dienst Toeslagen een schuld had van ongeveer € 1.000,00. De Dienst Toeslagen voert verder terecht aan dat de rechtbank er ten onrechte vanuit is gegaan dat de Dienst Toeslagen [wederpartij] heeft geholpen bij het aanvragen van de zorgtoeslag. [wederpartij] heeft alleen hulp gekregen van de Belastingdienst bij het invullen van haar inkomstenbelasting. De Belastingdienst en de Dienst Toeslagen zijn twee aparte bestuursorganen. Daarnaast heeft [wederpartij] in 2018 een procedure gevoerd tegen de Dienst Toeslagen over haar recht op zorgtoeslag over het jaar 2018. De Dienst Toeslagen voert daarom terecht aan dat [wederpartij] op de hoogte was of kon zijn van het verschil tussen het doen van aangifte inkomstenbelasting bij de Belastingdienst en het aanvragen van zorgtoeslag bij de Dienst Toeslagen. Op grond van het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat geen sprake is van aanvullende bijzondere omstandigheden die kunnen leiden tot matiging van de terugvordering.
4.3.    De Dienst Toeslagen heeft op de zitting bij de Afdeling toegelicht dat de berekende betalingscapaciteit van [wederpartij] op dit moment ongeveer € 316,00 per maand is, waarvan 80 procent beschikbaar is voor te betalen toeslagen en belastingen. Als zij de terugvordering in vierentwintig termijnen betaalt, komt dat uit op ongeveer € 96,00 per maand. De Afdeling merkt daarbij op dat de Dienst Toeslagen op de zitting heeft aangegeven dat [wederpartij] hiervoor wel zelf een verzoek moet indienen. De Dienst Toeslagen heeft aangeboden haar daarbij zo nodig te helpen en toegezegd dat - als zij dit verzoek indient - de betalingsregeling voor de duur van vierentwintig maanden zal worden afgesloten en dat de termijn van bezwaar en beroep hierop niet in mindering zal worden gebracht. Na het voldoen van de vierentwintig maandelijkse termijnen zal de eventueel resterende restschuld in beginsel niet worden ingevorderd.
4.4.    Het betoog van de Dienst Toeslagen slaagt.
Conclusie
5.       Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 22 april 2022 alsnog ongegrond verklaren.
6.       De Dienst Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, van 14 maart 2023 in zaak nr. 22/2879;
III.      verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange, en mr. H. Benek, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Van Altena
voorzitter
w.g. De Vink
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2025
154-1132