202501203/1/V3.
Datum uitspraak: 19 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 19 februari 2025 in zaak nr. NL23.35909 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 10 november 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 19 februari 2025 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.W.J.L. Loonen, advocaat in Sittard, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. De vreemdeling betoogt in zijn vierde grief tevergeefs dat de lange duur van zijn procedure een schending van het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het EVRM oplevert. Het uitgangspunt voor de beoordeling of de redelijke termijn is overschreden is de duur van de totale procedure. De tijd die gemoeid is geweest met het afwachten van een prejudiciële procedure wordt buiten beschouwing gelaten. De Afdeling verwijst ter vergelijking naar het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, onder 3.7.1. en verder. Omdat de totale procedure in dit geval niet langer dan vier jaar heeft geduurd, is de redelijke termijn niet overschreden. 1.1. De grief slaagt niet.
2. Wat de vreemdeling in zijn eerste drie grieven heeft aangevoerd leidt ook niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat deze grieven geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.C.M. van Trappen, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Trappen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2025
985