202203109/1/A3.
Datum uitspraak: 19 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 29 juli 2020 en 5 april 2022 in zaak nr. 18/7690 in het geding tussen:
[appellant]
en
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers.
Procesverloop
Bij besluit van 20 april 2018 heeft het COA een verzoek van [appellant] om openbaarmaking van stukken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) afgewezen omdat de verzochte documenten al openbaar zijn.
Bij besluit van 11 december 2018 heeft het COA het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en alsnog documenten openbaar gemaakt. Bij besluit van 3 april 2020 heeft het COA nog een aantal documenten openbaar gemaakt.
Bij tussenuitspraak van 29 juli 2020 (hierna: de tussenuitspraak) heeft de rechtbank het COA in de gelegenheid gesteld een in die uitspraak geconstateerd gebrek aan dat besluit te herstellen.
Bij besluiten van 27 november 2020 en 3 mei 2021 heeft het COA de onderbouwing van het besluit van 11 december 2018 aangevuld. [appellant] heeft op beide besluiten een zienswijze gegeven.
Bij uitspraak van 5 april 2022 (hierna: de einduitspraak) heeft de rechtbank het beroep van [appellant] tegen het besluit van 11 december 2018 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd voor zover daarbij het motiveringsbeginsel is geschonden en het COA opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De rechtbank heeft een schadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn van € 2.000,00.
Tegen de tussenuitspraak en de einduitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het COA heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 6 juli 2022 heeft het COA ter uitvoering van de opdracht van de rechtbank het besluit van 11 december 2018 van een nadere motivering voorzien.
[appellant] en het COA hebben nadere stukken ingediend.
De Staat der Nederlanden (minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) is partij in dit geding.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 5 februari 2025, waar [appellant], vertegenwoordigd door [geamchtigde], en het COA, vertegenwoordigd door J. Meijer, bijgestaan door mr. F.J.H. van Tienen, advocaat in Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft op grond van de Wob verzocht om openbaarmaking van documenten over de gezondheid van medewerkers van het COA op de locatie Ter Apel. [appellant] heeft onder meer verzocht om openbaarmaking van contacten met de GGD Groningen over het zogenoemde binnenklimaat en contacten met andere overheden. Het COA heeft het verzoek eerst geheel afgewezen, maar na het bezwaar alsnog een aantal documenten openbaar gemaakt.
2. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak onder andere geoordeeld dat het COA een nadere zoekslag moest doen naar documenten over contacten met de GGD Groningen, voor zover die niet gaan over het binnenklimaat. Het COA heeft met de herstelbesluiten alsnog documenten hierover openbaar gemaakt. In de einduitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het COA daarmee aan de opdracht heeft voldaan en dat geen verdere zoekslag nodig is.
Hoger beroep en beoordeling
3. [appellant] betoogt in hoger beroep dat de rechtbank in de tussenuitspraak niet heeft gemotiveerd waarom de opgedragen zoekslag is beperkt tot de GGD Groningen. Daarbij heeft de rechtbank volgens hem het COA in de einduitspraak ten onrechte niet ook opgedragen een nadere zoekslag te verrichten naar informatie over de contacten van het COA met andere overheden.
3.1. De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank het COA terecht heeft opgedragen om te onderzoeken of er documenten zijn over contacten met de GGD Groningen. [appellant] had immers verzocht om deze documenten, maar het COA had het verzoek van [appellant] te beperkt opgevat. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak duidelijk aangegeven welk soort informatie nog bij het COA voorhanden zou moeten zijn dat binnen de reikwijdte van het Wob-verzoek valt.
3.2. De opdracht van de rechtbank ging alleen over het verrichten van een nadere zoekslag naar informatie over de GGD Groningen. Het COA heeft deze opdracht dus goed opgevat en uitgevoerd. In de beslissing op bezwaar van 11 december 2018 en het aanvullend besluit van 3 april 2020 heeft het COA al documenten openbaar gemaakt over contacten met andere overheden, zoals [appellant] heeft verzocht. De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank de nadere zoekslag van het COA dan ook terecht als voldoende heeft aangemerkt. Overigens constateert de Afdeling dat het COA in de herstelbesluiten van 27 november 2020 en 3 mei 2021 meer documenten openbaar heeft gemaakt dan alleen documenten over de contacten met de GGD Groningen. Het is naar het oordeel van de Afdeling niet nodig om het COA op te dragen nog een zoekslag te verrichten naar contacten met andere overheden dan de GGD Groningen.
Het betoog van [appellant] slaagt niet.
4. [appellant] betoogt verder dat het COA het rapport van Envita Almelo B.V. van 8 mei 2015 over bodemverontreiniging ten onrechte niet openbaar heeft gemaakt. Het COA heeft dit rapport op 29 januari 2025 alsnog openbaar gemaakt. Omdat het COA [appellant] daarmee tegemoet is gekomen heeft [appellant] deze hogerberoepsgrond op de zitting bij de Afdeling ingetrokken.
Besluit van 6 juli 2022
5. Het COA heeft uitvoering gegeven aan de opdracht van de rechtbank door op 6 juli 2022 een nieuw besluit op bezwaar te nemen. [appellant] heeft geen gronden ingediend tegen het besluit van 6 juli 2022. Gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is er, vanwege het ontbreken van voldoende belang daarbij, geen beroep van rechtswege ontstaan tegen het besluit van 6 juli 2022.
Overschrijding van de redelijke termijn
6. [appellant] heeft de Afdeling in zijn brief van 24 januari 2025 verzocht om een aanvullende schadevergoeding omdat de redelijke termijn in deze procedure is overschreden.
6.1. De Afdeling beoordeelt de vraag of de redelijke termijn is overschreden naar de stand van de zaak op het moment van haar uitspraak. Daarbij wordt de duur van de totale procedure in ogenschouw genomen. Voor het toekennen van een aanvullende schadevergoeding bestaat aanleiding als het bedrag dat de rechtbank wegens overschrijding van de redelijke termijn heeft toegekend, lager is dan het door de Afdeling vast te stellen bedrag, waarop de verzoeker om schadevergoeding recht heeft.
6.2. Het COA heeft het bezwaar van [appellant] ontvangen op 31 mei 2018. De procedure is geëindigd met de uitspraak van de Afdeling van heden. De procedure heeft dus in totaal zes jaar en negen maanden geduurd. De redelijke termijn is daarmee overschreden met twee jaar en negen maanden. Met een forfaitair bedrag van € 500,00 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal naar boven wordt afgerond, bedraagt de aan [appellant] toe te kennen schadevergoeding in totaal € 3.000,00. Omdat de rechtbank [appellant] een bedrag van € 2.000,00 heeft toegekend voor overschrijding van de redelijke termijn in bezwaar en beroep, bestaat aanleiding om [appellant] een aanvullende schadevergoeding van € 1.000,00 toe te kennen.
Conclusie
7. Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling zal de aangevallen uitspraak bevestigen. Het verzoek om aanvullende schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn zal worden toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00.
8. Het COA en de Staat moeten de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt het Centraal Orgaan opvang asielzoekers tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.814,00 geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand;
III. veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) om aan [appellant] een schadevergoeding van € 1.000,00 te betalen wegens overschrijding van de redelijke termijn;
IV. veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het verzoek om schadevergoeding opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 453,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. J. Schipper-Spanninga en mr. M.C. Stoové, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Van Altena
voorzitter
w.g. Dijkshoorn
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2025
1104-735