202407853/1/V2.
Datum uitspraak: 17 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 17 december 2024 in zaak nr. NL24.40242 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 15 oktober 2024 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 17 december 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E. Derksen, advocaat in Velp, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1. De minister heeft de asielaanvraag van de vreemdeling niet-ontvankelijk verklaard, omdat hem in Italië in 2017 tot 9 augustus 2022 internationale bescherming is verleend. In 2018 heeft de vreemdeling Italië verlaten en is hij naar Duitsland gegaan, waar hij een asielaanvraag heeft ingediend. Vervolgens heeft hij in 2024 asiel aangevraagd in Nederland, omdat zijn ouders en broer hier verblijven. De vreemdeling stelt dat hij in Italië geen inkomen en onderdak had en dat de medische zorg voor zijn psychische problemen ontoereikend was. Verder heeft hij verklaard dat zijn psychische gesteldheid verder achteruit zal gaan bij terugkeer naar Italië, omdat hij dan niet meer in de buurt is van zijn familie.
1.1. Op verzoek van de minister heeft het Bureau Medische Advisering (hierna: BMA) op 3 september 2024 een medisch advies over de vreemdeling opgesteld. Daaruit blijkt dat hij psychische problemen heeft en in het verleden meerdere suïcidepogingen heeft ondernomen. Als behandeling uitblijft, verwacht het BMA dat er een toename zal zijn van somberheid, nachtmerries, het horen van stemmen en suïcidale gedachten, wat kan leiden tot levensbedreigende situaties en een medische noodsituatie binnen een termijn van drie tot zes maanden.
2. De vreemdeling klaagt in zijn enige grief over het oordeel van de rechtbank onder 8.4 dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij of na aankomst in Italië in een situatie terecht zal komen die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Hij betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij bijzonder kwetsbaar is als bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, Ibrahim, ECLI:EU:C:2019:219. Gezien de ernst van zijn psychische klachten zal hij in Italië in een toestand van verregaande materiële deprivatie terechtkomen als bedoeld in dat arrest. De minister had daarom individuele garanties moeten vragen van Italië, aldus de vreemdeling.
2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 15 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2385, volgt uit de punten 86, 88 en 93 van het arrest Ibrahim dat de bijzondere kwetsbaarheid van individuele statushouders ertoe kan leiden dat zij bij terugkeer naar de lidstaat waar zij een asielvergunning hebben gekregen, buiten hun eigen wil en keuzes om, terecht zullen komen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie als bedoeld in de punten 89 tot en met 91 van dat arrest. De medische situatie van statushouders kan hen - en degenen die noodgedwongen met de zorg voor hen zijn belast - bijzonder kwetsbaar maken. Hun lichamelijke of psychische problemen kunnen een negatieve invloed hebben op de mate waarin zij zich zelfstandig staande kunnen houden in de maatschappij en hun rechten kunnen effectueren. Omgekeerd kan een toestand van verregaande materiële deprivatie als bedoeld in arrest Ibrahim negatieve gevolgen hebben voor hun lichamelijke of geestelijke gezondheid. Zie punt 90 van dat arrest. 2.2. De vreemdeling klaagt terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat uit het BMA-advies en de daaraan ten grondslag liggende medische stukken blijkt dat zijn psychische klachten zo ernstig zijn dat deze hem bijzonder kwetsbaar maken als bedoeld in het arrest Ibrahim. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, kan gelet op zijn bijzondere kwetsbaarheid niet zonder meer van de vreemdeling worden verwacht dat hij zelf de rechten effectueert die voortvloeien uit zijn asielstatus in Italië. Uit de uitspraak van de Afdeling van 24 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1788, onder 4.3, volgt namelijk dat statushouders in Italië in een moeilijke positie verkeren. Zij hebben na zes maanden geen recht meer op opvang en andere ondersteuning in de eerste levensbehoeften en, afhankelijk van de regio, komen zij pas na jaren van verblijf in Italië in aanmerking voor sociale huisvesting, inkomensondersteuning en medische zorg gelet op de daarvoor vereiste verblijfsduur of inschrijving op een adres. Daardoor valt niet uit te sluiten dat de vreemdeling na aankomst in Italië niet op korte termijn de voor hem noodzakelijke medische zorg krijgt, terwijl uit het BMA-advies blijkt dat dit wel nodig is om een medische noodsituatie te voorkomen. In het licht van de bijzondere medische problematiek van de vreemdeling moet de minister nader motiveren waarom de vreemdeling na aankomst in Italië niet, buiten zijn eigen wil en keuzes om, terecht zal komen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie. 2.3. De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 15 oktober 2024 wordt vernietigd. Dit betekent dat de minister een nieuw besluit op de aanvraag moet nemen. Daarbij moet de minister ook het door de vreemdeling in hoger beroep overgelegde nader stuk betrekken waarin door de huisartsenpost Eindhoven is vermeld dat de vreemdeling zich op 4 januari 2025 daar heeft gemeld, nadat hij twee dagen eerder een suïcidepoging had ondernomen. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 17 december 2024 in zaak nr. NL24.40242;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 15 oktober 2024, V-[…];
V. veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.721,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. M. Soffers en mr. M. den Heyer, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.P.M. Zwinkels, griffier.
w.g. Wissels
voorzitter
w.g. Zwinkels
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2025
309-1048