202305386/1/A2.
Datum uitspraak: 12 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Leiden,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 juli 2023 in zaak nr. 22/6051 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Leiden (hierna: het college).
Procesverloop
Bij besluit van 23 november 2021 heeft het college op verzoek van het bestuur van de Stichting Samenwerkingsverband Voortgezet Onderwijs Leidse regio (hierna: het samenwerkingsverband) financiering toegekend voor de ondersteuning van [zoon van appellant] voor maximaal vijf dagdelen in de week voor een periode van maximaal twee jaar vanaf de datum van het besluit.
Bij besluit van 17 november 2022 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, omdat [appellant] als belanghebbende gehoord had moeten worden. Het college heeft het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 juli 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard en het door hem ingestelde beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Stichting professor dr. Leo Kanner Onderwijsgroep (hierna: LKO) heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 december 2024, waar [appellant] is verschenen. Tevens is de LKO, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. B.P.L. Vorstermans, advocaat te Den Haag, gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. De zoon van [appellant] is bekend met Multiple Complex Developmental Disorder (MCDD). De zoon van [appellant] heeft gedurende vijf dagdelen per week individuele begeleiding en scholing van de maatschap Quadraat, een instelling in Leiden die geen school of instelling is in de zin van artikel 1 in samenhang gelezen met artikel 8, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra.
2. In een eerdere procedure bij de Afdeling is [appellant] in beroep gekomen tegen de afwijzing van een aanvraag om een toelaatbaarheidsverklaring voor zijn zoon voor het voortgezet speciaal onderwijs. De Afdeling heeft de afwijzing, van de Stichting Samenwerkingsverband Passend Onderwijs V02801, bij uitspraak van 15 maart 2023 ECLI:NL:RVS:2023:1030, in stand gelaten. Gedurende die procedure werd bekend dat het college de financiering van de begeleiding die de zoon bij Quadraat heeft op basis van de Jeugdwet heeft overgenomen. In deze procedure gaat het om dat besluit van het college. 3. In de kern gaat het [appellant] erom dat de nodige financiering beschikbaar is zodat zijn zoon passend onderwijs kan volgen en begeleiding krijgt. Daarnaast stelt hij dat de LKO, kort en zakelijk weergegeven, zijn zoon op laakbare wijze heeft behandeld.
Besluitvorming
4. In het besluit van 17 november 2022 heeft het college, onder verwijzing naar een advies van de regionale commissie bezwaarschriften van 16 juni 2022, de motivering voor de toekenning van financiering en de termijn daarvan uiteengezet. Omdat de financiering ten behoeve van de Jeugdwet in dit geval uit het subsidiebudget van het college komt, is de financiering een incidentele subsidie als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het bij het beschikbaar stellen van jeugdhulp op basis van de Jeugdwet gebruikelijk is dat jaarlijks wordt bepaald welke hulp geboden wordt. Die termijn wordt aangehouden omdat de zorgvraag of omstandigheden kunnen wijzigen, waardoor er na een jaar andere zorg nodig is. De termijn van twee jaar in dit geval is langer, juist om voor langere tijd zekerheid aan [appellant] te bieden. Volgens het college is het verder in het belang van de zoon van [appellant] om regelmatig te evalueren wat de zorgvraag is. Bij wijziging van de omstandigheden zou de financiering ook gebaseerd kunnen worden op de Wet langdurige zorg of de Wet maatschappelijke ondersteuning.
Uitspraak van de rechtbank
5. Volgens de rechtbank heeft het college de duur van de financiering in redelijkheid kunnen beperken tot twee jaar. Het college heeft dit helder gemotiveerd. Hoewel de rechtbank er begrip voor heeft dat [appellant] voor de langere termijn zekerheid wil voor zijn zoon, valt vooraf niet uit te sluiten dat de situatie van zijn zoon verandert en dat een ander financieringsbedrag of een andere financieringsvorm wenselijk zal zijn, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
6. [appellant] is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank en stelt dat het college ten onrechte voorziet in de financiering. Volgens [appellant] moet de LKO dat doen. Hij vreest dat zijn zoon op den duur uitgesloten zal worden van het onderwijs. [appellant] vindt de duur van twee jaar te kort en wil de financiering tot en met het twintigste levensjaar van zijn zoon. Daarnaast betoogt [appellant] dat, omdat de begeleiding wordt gefinancierd vanuit de Jeugdwet, hij (nog) niet in aanmerking kan komen voor voorzieningen op basis van de Wet langdurige zorg (hierna: de Wlz) waardoor hij is benadeeld.
6.1. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college de financiering op zich mocht nemen en dat in beginsel mocht beperken tot een termijn van twee jaar. Omdat de LKO en het samenwerkingsverband zagen dat onderwijs voor de zoon van [appellant] niet mogelijk was, is het naar het oordeel van de Afdeling te rechtvaardigen dat het college de financiering van de bestaande begeleiding door Quadraat over heeft genomen in het kader van jeugdhulpverlening. Duidelijk is immers dat de begeleiding van de zoon van [appellant] door Quadraat naar tevredenheid is en die op dezelfde voet is doorgezet. De financiering daarvan is vanuit een ander budget ter beschikking gesteld, namelijk dat van de jeugdhulpverlening in plaats van dat van het voortgezet speciaal onderwijs. Wat verder ook zij van de gevolgen van deze gewijzigde grondslag van de financiering voor de aanspraak van [appellant] op voorzieningen op basis van de Wlz, de door hem gewenste financiering van de begeleiding door het samenwerkingsverband en de LKO is niet mogelijk. De Afdeling wijst hiervoor op haar eerdergenoemde uitspraak van 15 maart 2023, onder 5 en 6.
6.2. Op de zitting van de Afdeling heeft [appellant] verder aangegeven dat de financiering van het college is verlengd tot 2026 en zijn zoon 20 jaar wordt op geboortedatum 2026. De Afdeling neemt aan dat het college de financiering van de begeleiding van de zoon van [appellant] bij gelijkblijvende omstandigheden voortzet tot en met het einde van het schooljaar 2025/2026, waarin hij 20 jaar zal worden.
6.3. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
7. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
8. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, en mr. H.G. Sevenster en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Daalder
voorzitter
w.g. Rijsdijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2025
705-1100