202206063/1/R2.
Datum uitspraak: 12 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Oostappen Groep B.V. (hierna: Oostappen), gevestigd in Asten, en Oostappen Vakantiepark Prinsenmeer B.V. (hierna: Prinsenmeer), gevestigd in Asten,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank OostBrabant van 11 augustus 2022 in zaak nr. 21/2072 in het geding tussen:
Oostappen en Prinsenmeer
en
het college van burgemeester en wethouders van Asten.
Procesverloop
Bij besluit van 26 januari 2021 heeft het college besloten een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het huisvesten van 384 arbeidsmigranten aan de Beekstraat 31 te Ormel niet in behandeling te nemen.
Bij besluit van 21 juli 2021 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 11 augustus 2022 heeft de rechtbank het door Oostappen en Prinsenmeer daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben Oostappen en Prinsenmeer hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 november 2024, waar Oostappen en Prinsenmeer, vertegenwoordigd door mr. D.J. Vecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Benhadi, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op
30 oktober 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. Prinsenmeer exploiteert een vakantiepark. Op 30 oktober 2020 heeft CroonenBuro 5 namens Prinsenmeer een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het huisvesten van 384 arbeidsmigranten. Volgens het college was deze aanvraag onvolledig en heeft Prinsenmeer schriftelijk verzocht om aanvullende gegevens in te dienen. Het college heeft vervolgens besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen wegens het ontvangen van onvoldoende aanvullende gegevens. Bij het besluit op bezwaar is het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Volgens het college is alleen bezwaar gemaakt namens Oostappen en niet namens Prinsenmeer en is Oostappen geen belanghebbende is bij het besluit om de aanvraag niet in behandeling te nemen.
Is het besluit op bezwaar zorgvuldig tot stand gekomen?
3. Oostappen betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen het besluit op bezwaar zorgvuldig tot stand is gekomen. Hierover voert zij aan dat het advies van de bezwaarschriftencommissie onzorgvuldig tot stand is gekomen. Daarbij voert zij aan dat het zeer ongebruikelijk is dat het advies is uitgebracht op dezelfde dag als dat de hoorzitting heeft plaatsgevonden. Ook zijn cruciale elementen niet bij het advies betrokken.
3.1. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien in hetgeen door Oostappen is aangevoerd om tot het oordeel te komen dat het besluit op bezwaar onzorgvuldig tot stand is gekomen. Het gegeven dat een advies is uitgebracht op dezelfde dag als dat de hoorzitting heeft plaatsgevonden hoeft niet af te doen aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies. Dat de toelichting van Oostappen op de hoorzitting niet expliciet is verwerkt in het advies, leidt niet tot de conclusie dat dit advies onjuist en onzorgvuldig is. Van belang is dat alle gronden uit het bezwaarschrift zijn behandeld in het advies dat onderdeel uitmaakt van het besluit op bezwaar. Daarbij is niet onderbouwd welke cruciale elementen niet bij het advies zijn betrokken. Dat een element niet expliciet terugkomt in het advies, betekent niet dat het element niet is betrokken bij het advies en daarmee de besluitvorming. Het advies kan ook zorgvuldig tot stand zijn gekomen zonder dit element.
De rechtbank heeft hierom terecht geoordeeld dat het besluit op bezwaar niet onzorgvuldig tot stand is gekomen.
Het betoog slaagt niet.
Is mede namens Prinsenmeer bezwaar gemaakt?
4. Prinsenmeer en Oostappen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet mede namens Prinsenmeer bezwaar is gemaakt tegen het besluit om de aanvraag niet in behandeling te nemen. Hierover voeren zij aan dat tijdens de hoorzitting van de bezwaarschriftencommissie expliciet is aangegeven dat namens Prinsenmeer bezwaar is gemaakt. Dat is duidelijk vermeld in het verslag van de tweede hoorzitting van 3 juni 2021. In het verslag van de eerste hoorzitting van 6 mei 2021 is bovendien vermeld dat de bezwaarcommissie het bezwaar van Prinsenmeer behandelt. Ter zitting heeft Prinsenmeer naar voren gebracht dat Oostappen en Prinsenmeer als één entiteit moeten worden gezien, zodat het college had kunnen weten dat mede namens Prinsenmeer bezwaar is gemaakt.
4.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit de contactgegevens en de ondertekening van het pro forma bezwaarschrift blijkt dat [persoon A] van Croonenburo 5 dit bezwaarschrift heeft ingediend. Daarin is onder meer vermeld dat "wij" pro forma bezwaar aantekenen, en dat "wij" een aanvraag hebben ingediend. Enige verdere aanduiding wie deze "wij" zouden zijn ontbreekt, terwijl uit de ondertekening ook niet valt op te maken voor welke (rechts)perso(o)n(en) [persoon A] zou optreden. Daarnaast staat vast dat [persoon A] niet betrokken was bij de indiening van de aanvraag, wat de vraag oproept op wie hij in het pro forma bezwaarschrift doelt met de aanduiding "wij". Vervolgens heeft [persoon A] bij brief van 24 maart 2021 de bezwaargronden aangevuld. In die brief is het volgende vermeld: "[…] berichten wij u namens onze cliënt Oostappen in aanvulling op ons bezwaarschrift […] als volgt." Uit die brief blijkt duidelijk dat alleen namens Oostappen bezwaar is gemaakt. Bij deze brief is bovendien een machtiging gevoegd van 22 maart 2021, waarin Gillis namens Oostappen een volmacht heeft verleend aan [persoon A] en [persoon B] van Antea Group (als rechtsopvolgster van Croonenburo 5) om "met betrekking tot de bezwaarprocedure inzake het door de gemeente Asten buiten behandeling laten van de aanvraag omgevingsvergunning betreffende de locatie Beekstraat 31 te Ommel, geregistreerd onder nummer Z20-1007, diens belangen waar te nemen, voor zijn rechten op te komen […]." Uit de tekst van die machtiging blijkt niet dat ook namens Prinsenmeer een volmacht is verleend om bezwaar te maken.
4.2. De rechtbank heeft terecht in de door Oostappen en Prinsenmeer naar voren gebrachte omstandigheid, dat Prinsenmeer onderdeel is van het concern Oostappen en dat Oostappen en Prinsenmeer daarom als één entiteit moeten worden gezien, geen aanleiding gezien voor het oordeel dat ook namens Prinsenmeer bezwaar is gemaakt. Weliswaar is Oostappen enig aandeelhouder van Prinsenmeer, maar dat betekent niet dat Oostappen en Prinsenmeer met elkaar vereenzelvigd kunnen worden en dat daarom mede namens Prinsenmeer bezwaar is gemaakt. Oostappen en Prinsenmeer zijn beiden zelfstandige juridische entiteiten. Prinsenmeer is de exploitant van het vakantiepark en Oostappen beheert en belegt vermogen. Deze activiteiten verschillen zodanig van elkaar dat Oostappen en Prinsenmeer niet met elkaar vereenzelvigd kunnen worden. De enkele financiële binding in de vorm van het zijn van aandeelhouder kan er in dit geval niet toe leiden dat Oostappen en Prinsenmeer als één entiteit moeten worden gezien.
4.3. De rechtbank heeft terecht overwogen dat ook uit andere stukken niet kan worden afgeleid dat bezwaar is gemaakt door Prinsenmeer. De enkele verwijzing van Oostappen en Prinsenmeer naar het verslag van de tweede hoorzitting op 3 juni 2021, waarin is vermeld dat [persoon A] tijdens die hoorzitting heeft medegedeeld dat het bezwaar ook namens de aanvrager, dus Prinsenmeer, is gemaakt, is daarvoor onvoldoende. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het aan Prinsenmeer is om tijdens de bezwaartermijn duidelijk te maken dat namens haar bezwaar is gemaakt. Zoals hiervoor is overwogen in 4.1 blijkt uit het pro forma bezwaarschrift, het aanvullend bezwaarschrift en de overgelegde machtiging niet dat ook namens Prinsenmeer bezwaar is gemaakt. De vermelding in het verslag van de eerste hoorzitting van 6 mei 2021 dat het bezwaar van Prinsenmeer wordt behandeld leidt evenmin tot het oordeel dat ook namens Prinsenmeer bezwaar is gemaakt. Mede naar aanleiding van hetgeen tijdens die hoorzitting is besproken heeft het college immers onderzocht namens wie bezwaar is gemaakt, zodat de vermelding als een kennelijke verschrijving moet worden aangemerkt.
4.4. Oostappen en Prinsenmeer hebben ter zitting nog naar voren gebracht dat P.J.J. Gillis, mede door zijn mediaoptredens, moet worden vereenzelvigd met Oostappen en Prinsenmeer en dat daarom de machtiging van 22 maart 2021 moet worden geacht ook betrekking te hebben op Prinsenmeer. Gelet op de rechtszekerheid, mede gezien de belangen van derden, mocht het college van [persoon A] verlangen dat hij middels een duidelijke machtiging aantoont dat hij gerechtigd is om op te treden namens Prinsenmeer. Zoals hiervoor is overwogen in 4.1 heeft de rechtbank terecht overwogen dat uit de tekst van de machtiging van 22 maart 2021 niet kan worden afgeleid dat [persoon A] ook namens Prinsenmeer was gemachtigd om bezwaar te maken. De Afdeling acht het, met de rechtbank, daarbij met name van belang dat [persoon A] voldoende gelegenheid heeft gehad om in de bezwaarfase een machtiging in te dienen waaruit blijkt dat hij bevoegd was om (ook) namens Prinsenmeer bezwaar te maken. De rechtbank heeft daarover terecht overwogen dat het college aan [persoon A] tweemaal, op 8 februari 2021 en op 9 maart 2021, heeft gevraagd om een schriftelijke machtiging en dat in de brief van 9 maart 2021 expliciet is gevraagd om een machtiging, die betrekking heeft op Prinsenmeer. Binnen de gegeven hersteltermijn is geen machtiging verstrekt, waaruit blijkt dat de indiener gemachtigd was om namens Prinsenmeer bezwaar te maken.
4.5. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat niet mede namens Prinsenmeer bezwaar is gemaakt tegen het besluit om de aanvraag niet in behandeling te nemen.
Het betoogt slaagt niet.
Is Oostappen belanghebbende?
5. Oostappen betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij geen belanghebbende is bij het besluit om de aanvraag niet in behandeling te nemen. Zij voert aan dat zij een actueel en rechtstreeks betrokken belang heeft. Oostappen wordt namelijk geraakt in haar financiële belangen door het mislopen van inkomsten. De aanvraag is immers ingediend ter legalisatie. Door het buiten behandeling laten van de aanvraag is er geen concreet zicht op legalisatie mogelijk, doordat de aanvraag voor de omgevingsvergunning niet inhoudelijk wordt behandeld. Daarbij zijn er reeds lasten onder dwangsommen verbeurd en invorderingsbesluiten worden uitgevoerd ten laste van Oostappen.
5.1. In artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Als er een te ver verwijderd verband is tussen een belang en het bestreden besluit, is dat belang niet rechtstreeks betrokken bij het bestreden besluit.
5.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1276, r.o. 7.3, is bij een besluit dat strekt tot buiten behandeling stelling van de aanvraag, in beginsel slechts het belang van de aanvrager rechtstreeks betrokken. Een uitsluitend van een andere betrokkene afgeleid belang voldoet niet aan de eis dat een belang rechtstreeks betrokken is bij het besluit. Het enkele feit dat sprake is van een contractuele relatie tussen degene tot wie een besluit is gericht en een derde, betekent echter niet dat het belang van die derde bij dat besluit alleen al daarom een afgeleid belang is. Onderzocht moet worden of die derde los van die contractuele relatie ook een zelfstandig eigen belang heeft bij dat besluit. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 21 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1589, r.o. 5.1, doet een dergelijke situatie zich voor als een derde in een aan een zakelijk of fundamenteel recht ontleend zelfstandig belang wordt geraakt. 5.3. De rechtbank heeft terecht het standpunt van het college gevolgd dat Oostappen niet kan worden aangemerkt als rechtstreeks belanghebbende bij het besluit tot buiten behandeling stelling van de aanvraag. De omgevingsvergunning is aangevraagd door Prinsenmeer. In beginsel is daarmee slechts haar belang rechtstreeks betrokken bij het besluit tot buiten behandeling stelling van de aanvraag. Niet is gebleken van een zelfstandig eigen belang van Oostappen bij het besluit. Oostappen is geen eigenaar van het perceel waarvoor de omgevingsvergunning is aangevraagd. Daarnaast wordt Oostappen niet geraakt in een aan een ander zakelijk of fundamenteel recht ontleend zelfstandig belang. Prinsenmeer is namelijk exploitante van het vakantiepark en eigenaar van het perceel waarvoor de omgevingsvergunning is aangevraagd. Oostappen beheert en belegt vermogen en is verder geen geadresseerde bij het besluit om de aanvraag voor de omgevingsvergunning niet in behandeling te nemen. Oostappen is weliswaar enig aandeelhouder en bestuurder van Prinsenmeer, maar daarmee kunnen de belangen van Oostappen en Prinsenmeer niet vereenzelvigd worden. De financiële binding in de vorm van het zijn van aandeelhouder is in het geval van Oostappen en Prinsenmeer daarvoor niet voldoende.
Daarnaast heeft de rechtbank terecht overwogen dat een rechtstreeks betrokken belang evenmin volgt uit de andere financiële omstandigheden die Oostappen heeft aangevoerd. De invorderingsbesluiten die eerder zijn genomen wegens overtredingen op het vakantiepark dat Prinsenmeer exploiteert maken niet dat zij een rechtstreeks betrokken belang heeft bij het besluit om de aanvraag voor de omgevingsvergunning niet in behandeling te nemen. De omstandigheid dat Oostappen als aandeelhouder van Prinsenmeer inkomsten misloopt uit de exploitatie van het vakantiepark door Prinsenmeer kan in haar geval slechts een afgeleid belang opleveren. Oostappen heeft verder geen omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat een rechtstreeks belang bestaat bij het besluit om de aanvraag niet in behandeling te nemen.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F. Nales, griffier.
w.g. Kuijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Nales
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2025
680-1135