202205374/1/R2.
Datum uitspraak: 27 maart 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
A&C Vastgoed B.V. en Julmat Vastgoed B.V., beide gevestigd te Tilburg,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 augustus 2022 in zaak nr. 22/273 in het geding tussen:
A&C Vastgoed B.V. en Julmat Vastgoed B.V.
en
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 6 april 2021 heeft het college een door A&C Vastgoed B.V. ingediende aanvraag voor een omgevingsvergunning buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 8 december 2021 heeft het college het door A&C Vastgoed B.V. en Julmat Vastgoed B.V. daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 augustus 2022 heeft de rechtbank het door A&C Vastgoed B.V. en Julmat Vastgoed B.V. daartegen ingestelde beroep, voor zover dat is ingediend door Julmat Vastgoed B.V., niet-ontvankelijk verklaard en voor zover dat is ingediend door A&C Vastgoed B.V., gegrond verklaard, het besluit van 8 december 2021 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen.
Tegen deze uitspraak hebben A&C Vastgoed B.V. en Julmat Vastgoed B.V. hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 30 augustus 2022 heeft het college het bezwaar, voor zover dat is ingediend door Julmat Vastgoed B.V., niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar, voor zover dat is ingediend door A&C Vastgoed B.V., ongegrond verklaard.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 7 december 2023, waar A&C Vastgoed B.V. en Julmat Vastgoed B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde] en bijgestaan door mr. E. Beele, advocaat in Tilburg, en het college, vertegenwoordigd door mr. L.P.F. Warnier en R.B.P.M. Bauwens, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 11 januari 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. Op 11 januari 2021 heeft A&C Vastgoed B.V. een omgevingsvergunning aangevraagd voor een inpandige verbouwing van twee woningen, gelegen aan de Leharstraat 26 en 28 in Tilburg.
3. Bij brief van 4 maart 2021 heeft het college aan A&C Vastgoed B.V. te kennen gegeven dat de gegevens die zij heeft ingediend niet voldoende zijn om de aanvraag te beoordelen en heeft haar verzocht om deze gegevens binnen achtentwintig dagen in te dienen. Uit deze brief van het college blijkt dat er onvoldoende gegevens zijn ingediend op het punt van onder andere constructieve veiligheid, brandveiligheid, geluid, ventilatie, parkeervoorzieningen, thermische eigenschappen, het leidingplan en de gebruiksfunctie van de woningen.
4. Bij brief van 16 maart 2021 heeft A&C Vastgoed B.V. gereageerd op de brief van het college. Bij brief van 26 maart 2021 heeft A&C Vastgoed B.V. een aanvullende reactie ingediend.
5. Bij besluit van 6 april 2021 heeft het college de aanvraag van A&C Vastgoed B.V. op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) buiten behandeling gesteld, omdat A&C Vastgoed B.V. onvoldoende gegevens heeft overgelegd om op de aanvraag te kunnen beslissen.
Aangevallen uitspraak
6. De rechtbank heeft geoordeeld dat Julmat Vastgoed B.V. niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb. Volgens de rechtbank kan bij een buiten behandeling stelling in beginsel alleen de aanvrager belanghebbende zijn. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat het college niet in strijd met artikel 3:3 van de Awb heeft gehandeld, omdat er geen aanleiding is om aan te nemen dat het college zijn bevoegdheid heeft misbruikt. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat het college bij de voorbereiding van het besluit van 6 april 2021 onzorgvuldig heeft gehandeld, omdat het college onvoldoende heeft onderzocht en gemotiveerd welke gegevens zij van A&C Vastgoed B.V. nodig had om de aanvraag in behandeling te kunnen nemen.
Hoger beroep
Ontvankelijkheid
7. A&C Vastgoed B.V. en Julmat Vastgoed B.V. betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat Julmat Vastgoed B.V. niet kan worden aangemerkt als belanghebbende. Hiertoe voeren zij aan dat Julmat Vastgoed B.V. eigenaar is van de woningen aan de Leharstraat 26 en 28 en daardoor een zelfstandig eigen belang heeft bij het besluit.
7.1. In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In artikel 8:1 van de Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
7.2. De Afdeling stelt vast dat Julmat Vastgoed B.V. ten tijde van de aanvraag eigenaar was van de woningen aan de Leharstraat 26 en 28. A&C Vastgoed B.V. was degene die deze woningen beheerde. A&C Vastgoed B.V. heeft de omgevingsvergunning aangevraagd en het besluit, waarbij de aanvraag buiten behandeling is gesteld, is ook aan haar gericht.
7.3. Bij een besluit dat strekt tot buiten behandeling stelling van de aanvraag, is in beginsel slechts het belang van de aanvrager rechtstreeks betrokken. Een uitsluitend van een andere betrokkene afgeleid belang voldoet niet aan de eis dat een belang rechtstreeks betrokken is bij het besluit. Het enkele feit dat sprake is van een contractuele relatie tussen degene tot wie een besluit is gericht en een derde, betekent echter niet dat het belang van die derde bij dat besluit alleen al daarom een afgeleid belang is. Onderzocht moet worden of die derde los van die contractuele relatie ook een zelfstandig eigen belang heeft bij dat besluit. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 21 juli 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1589) doet een dergelijke situatie zich voor als een derde in een aan een zakelijk of fundamenteel recht ontleend zelfstandig belang wordt geraakt. 7.4. De Afdeling overweegt dat Julmat Vastgoed B.V. een zelfstandig eigen belang heeft bij het besluit van 6 april 2021, omdat zij een zakelijk recht heeft, namelijk het eigendomsrecht. Zij wordt rechtstreeks door het besluit tot buiten behandeling stelling van de aanvraag geraakt, omdat, zoals ter zitting is gebleken, zij het risico draagt voor de gederfde inkomsten als gevolg van de buiten behandeling stelling van de aanvraag. Dit betekent dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat Julmat Vastgoed B.V. geen belanghebbende is bij het besluit van 6 april 2021.
Het betoog slaagt.
Détournement de pouvoir
8. A&C Vastgoed B.V. en Julmat Vastgoed B.V. betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college niet in strijd heeft gehandeld met het verbod van détournement de pouvoir, dat is neergelegd in artikel 3:3 van de Awb. Hierover voeren zij aan dat het college de bevoegdheid om over te gaan tot buiten behandeling stelling niet heeft aangewend omdat hij over onvoldoende gegevens beschikte, maar om te voorkomen dat de vergunning vanwege het verstrijken van de fatale termijn van rechtswege zou worden verleend.
8.1. Het college is bevoegd om op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb een aanvraag buiten behandeling te stellen als het college over onvoldoende gegevens beschikt om de aanvraag te kunnen behandelen. De Afdeling ziet in hetgeen A&C Vastgoed B.V. en Julmat Vastgoed B.V. hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college zijn bevoegdheid tot het buiten behandeling stellen van de aanvraag heeft aangewend voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend. Dat er sprake was van tijdsdruk neemt niet weg dat het college de aanvraag buiten behandeling mocht stellen ingeval hij over onvoldoende gegevens beschikte om de aanvraag te kunnen beoordelen. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat het college niet in strijd met artikel 3:3 van de Awb heeft gehandeld.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie hoger beroep
9. Gelet op hetgeen is overwogen onder 7.4, is het hoger beroep gegrond. De Afdeling ziet aanleiding de aangevallen uitspraak te vernietigen, voor zover daarbij het beroep van Julmat Vastgoed B.V. niet-ontvankelijk is verklaard. De uitspraak blijft voor het overige in stand.
Het beroep tegen het besluit van 30 augustus 2022
10. Bij besluit van 30 augustus 2022 heeft het college, ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank, opnieuw besloten op het bezwaar van A&C Vastgoed B.V. en Julmat Vastgoed B.V.. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. Bij dit besluit heeft het college het door A&C Vastgoed B.V. en Julmat Vastgoed B.V. gemaakte bezwaar, voor zover dat is ingediend door Julmat Vastgoed B.V., niet-ontvankelijk verklaard en voor zover dat is ingediend door A&C Vastgoed B.V., ongegrond verklaard. Het college heeft het besluit van 6 april 2021, waarbij de aanvraag om een omgevingsvergunning buiten behandeling is gesteld, in stand gelaten, onder verbetering van de motivering. Volgens het college voldoet de aanvraag op het punt van brandpreventie niet aan de gestelde voorschriften voor het in behandeling nemen van de aanvraag. Er is verzocht aan A&C Vastgoed B.V. om de bouwtekeningen aan te passen en de ontbrekende gegevens alsnog aan te leveren. Dat is niet gebeurd. Nu de ontbrekende gegevens en bescheiden niet tijdig zijn verstrekt en deze gegevens nodig waren om de aanvraag te beoordelen, mocht de aanvraag volgens het college met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb, buiten behandeling worden gesteld.
11. De Afdeling zal in het hiernavolgende de door A&C Vastgoed B.V. en Julmat Vastgoed B.V. ingediende beroepsgronden tegen het besluit van 30 augustus 2022 bespreken.
Ontvankelijkheid
12. A&C Vastgoed B.V. en Julmat Vastgoed B.V. betogen dat het college ten onrechte het bezwaar, voor zover ingediend door Julmat Vastgoed B.V., niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij betogen dat Julmat Vastgoed B.V. wel kan worden aangemerkt als belanghebbende.
12.1. Gelet op hetgeen is overwogen onder 7.4, slaagt dit betoog.
Détournement de pouvoir
13. A&C Vastgoed B.V. en Julmat Vastgoed B.V. betogen dat het college ten onrechte heeft gesteld dat het college niet in strijd heeft gehandeld met het verbod van détournement de pouvoir.
13.1. Gelet op hetgeen is overwogen onder 8.1, slaagt dit betoog niet.
Bevoegdheid tot buiten behandeling stelling
14. A&C Vastgoed B.V. en Julmat Vastgoed B.V. betogen dat het college niet bevoegd was om op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb over te gaan tot buiten behandeling stelling van de aanvraag. Zij voeren hierover aan dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat uit de tekeningen onvoldoende blijkt wat de gebruiksfunctie van de woningen zou worden. Volgens A&C Vastgoed B.V. en Julmat Vastgoed B.V. zijn namelijk alle gevraagde bouwtekeningen ingediend. Bovendien blijkt uit de ingediende bouwtekeningen en uit de correspondentie tussen partijen dat het voor het college duidelijk was dat de woningen voor kamergewijze verhuur zouden worden gebruikt. Daarnaast voeren A&C Vastgoed B.V. en Julmat Vastgoed B.V. aan dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet alle brandpreventieve voorzieningen, zoals brandcompartimenteringen, brandveiligheidsvoorzieningen, installaties en blusvoorzieningen, aangeduid zijn op de plattegronden en doorsneden.
14.1. De rechtbank heeft het college opgedragen om te motiveren welke essentiële gegevens en bescheiden A&C Vastgoed B.V. moest overleggen om de aanvraag in behandeling te kunnen nemen. Daarbij heeft de rechtbank vastgesteld dat er voornamelijk twijfel bestond over het aspect constructie en het aspect brandpreventie. Het college had, zo overweegt de rechtbank, beter moeten motiveren welke specifieke gegevens zij van A&C Vastgoed B.V. nodig had om op de aanvraag te kunnen beslissen. Tegen deze uitspraak heeft het college geen hoger beroep ingesteld.
14.2. Uit het besluit van 30 augustus 2022 blijkt dat het college uitsluitend nog aan A&C Vastgoed B.V. tegenwerpt dat de aanvraag onduidelijk is op het punt van brandpreventie. Hierover stelt het college zich op het standpunt dat de bouwtekeningen tegenstrijdigheden bevatten voor wat betreft de indeling van de woningen. Ook heeft A&C Vastgoed B.V. niet duidelijk vermeld of de woningen voor kamergewijze verhuur worden gebruikt. Verder ontbreken volgens het college brandveiligheidsvoorzieningen op de bouwtekeningen. Het gaat daarbij om brandcompartimenteringen, brandveiligheidsvoorzieningen, installaties en blusvoorzieningen. Aan A&C Vastgoed B.V. is verzocht om de bouwtekeningen aan te passen, maar dat is niet gebeurd.
14.3. Het college heeft in het besluit van 30 augustus 2022 niet goed gemotiveerd welke essentiële gegevens en bescheiden zij van A&C Vastgoed B.V. nodig heeft om op de aanvraag te kunnen beslissen, terwijl dat wel de opdracht was van de rechtbank. Het enkele standpunt van het college dat de bouwtekeningen tegenstrijdigheden bevatten voor wat betreft de indeling van de woningen en dat er bij het college onduidelijkheid bestond over de gebruiksfunctie van de woningen, is hiervoor onvoldoende. Dat geldt temeer nu A&C Vastgoed B.V. er in haar brief van 16 maart 2021 al op heeft gewezen dat er uitsluitend inpandig wordt verbouwd, met het oog op kamerverhuur. Ter zitting heeft het college niet nader kunnen onderbouwen welke tegenstrijdigheden de bouwtekeningen bevatten en waarom, ook na de brief van 16 maart 2021, nog onduidelijk was met het oog op de brandveiligheid wat de gebruiksfunctie van de woningen zou worden. Bovendien heeft het college niet nader onderbouwd welke brandpreventieve voorzieningen op de bouwtekeningen ontbreken. Het college heeft ter zitting erkend dat op de bouwtekeningen wel degelijk blusvoorzieningen, brandcompartimenteringen en rookmelders staan. Ter zitting heeft het college niet kunnen specificeren welke brandpreventieve voorzieningen op de bouwtekeningen ontbreken en waar deze zich hadden moeten bevinden.
14.4. Gelet op het voorgaande heeft het college onvoldoende gesubstantieerd en onvoldoende geconcretiseerd waarom het over onvoldoende gegevens en bescheiden beschikte om op de aanvraag te kunnen beslissen. Het besluit van 30 augustus 2022 is daarom in strijd met artikel 3:46 van de Awb genomen.
Het betoog slaagt.
Conclusie beroep van rechtswege
15. Gelet op hetgeen is overwogen onder 12.1 en onder 14 tot en met 14.4, is het beroep tegen het besluit van 30 augustus 2022 gegrond. Dat besluit moet worden vernietigd. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, het college op te dragen om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit vast te stellen en zal daartoe een termijn stellen. Daarbij is het volgende van belang:
- Het college moet motiveren welke tegenstrijdigheden de bouwtekeningen bevatten voor wat betreft de indeling van de woningen, met het oog op de brandveiligheid. Daarbij moet het college op de bouwtekeningen aangeven welke specifieke elementen op de bouwtekeningen hebben geleid tot onduidelijkheid over de indeling van de woningen.
- Het college moet motiveren waarom uit de aanvraag en uit de brief van 16 maart 2021 niet duidelijk blijkt dat de woningen voor kamergewijze verhuur zouden worden gebruikt.
- Het college moet motiveren welke specifieke brandpreventieve voorzieningen op de bouwtekeningen ontbreken en waar deze brandpreventieve voorzieningen zich hadden moeten bevinden. Daarbij moet het college op de bouwtekeningen aangeven waar de brandcompartimenteringen, blusvoorzieningen, brandveiligheidsvoorzieningen en installaties zich hadden moeten bevinden.
Ingeval het college niet nader kan motiveren zoals hiervoor is vermeld, ligt het op de weg van het college om het besluit van 6 april 2021 te herroepen en om alsnog op de aanvraag te beslissen.
Judiciële lus
16. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling ook aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit alleen bij haar beroep kan worden ingesteld.
Proceskosten
17. Het college moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 augustus 2022 in zaak nr. 22/273 voor zover daarbij het beroep voor zover ingediend door Julmat Vastgoed B.V. niet-ontvankelijk is verklaard;
III. verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg van 30 augustus 2022 gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg van 30 augustus 2022, kenmerk 1769092;
V. draagt het college van burgemeester en wethouders van Tilburg op om binnen 12 weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
VI. bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit alleen bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Tilburg tot vergoeding van bij A&C Vastgoed B.V. en Julmat Vastgoed B.V. in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep tegen het besluit van 30 augustus 2022 opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.187,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Tilburg aan A&C Vastgoed B.V. en Julmat Vastgoed B.V. het door hen voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 548,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F. Nales, griffier.
w.g. Ten Veen
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Nales
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2024
680-1092