ECLI:NL:RVS:2025:1010
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring handhavingsverzoek inzake bouwhek en afvalcontainer in Willem Dreespark, Den Haag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 november 2022, waarin het beroep van [appellant] tegen het niet tijdig beslissen op zijn handhavingsverzoek niet-ontvankelijk werd verklaard. [appellant] had op 11 februari 2021 een verzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Den Haag om handhavend op te treden tegen de aanwezigheid van een bouwhek, een bouwlift en een afvalcontainer in het Willem Dreespark. Het college reageerde op dit verzoek met een brief op 25 mei 2021, maar volgens [appellant] had het college ten onrechte niet beslist op zijn handhavingsverzoek.
De rechtbank oordeelde dat de brief van 25 mei 2021 wel degelijk een besluit was op het handhavingsverzoek van [appellant], ondanks het ontbreken van een rechtsmiddelenclausule. [appellant] ging in hoger beroep en herhaalde de gronden die hij eerder had aangevoerd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op zitting behandeld op 12 februari 2025, waar zowel [appellant] als het college vertegenwoordigd waren. De Afdeling concludeerde dat de rechtbank gemotiveerd op de gronden van [appellant] was ingegaan en dat er geen nieuwe redenen waren aangevoerd die de eerdere beoordeling in twijfel trokken.
De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. Tevens werd bepaald dat het college geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 12 maart 2025.